ECLI:NL:RBZWB:2023:3482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4935
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een Ziektewet-uitkering na zwangerschap en bevalling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van haar voormalig werkneemster door het UWV. De werkneemster was arbeidsongeschikt ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling, maar het UWV heeft op 16 juli 2021 besloten haar uitkering per 31 mei 2021 te beëindigen, omdat zij niet langer arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 4 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het UWV. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft aangetoond dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster uitsluitend te wijten is aan andere factoren dan zwangerschap of bevalling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de ZW-uitkering van de werkneemster doorloopt. Tevens moet het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4935 ZW

uitspraak van 16 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. T.H.M.M. Kusters,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Groningen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van een uitkering van haar voormalig werkneemsters, [naam werkneemster] , op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) omdat deze werkneemster niet langer arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 16 juli 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van de werkneemster van eiseres beëindigd met ingang van 31 mei 2021.
Met het bestreden besluit van 4 oktober 2021 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Voormalig werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. Bij beslissing van 22 juni 2022 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen. Om die reden zal de motivering van deze uitspraak waar het medische gegevens betreft beperkt moeten blijven.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam vertegenwoordiger 1] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en [naam vertegenwoordiger 2] namens het UWV. [naam vertegenwoordiger 1] heeft niet deelgenomen aan dat deel van de zitting waarin de medische gegevens van voormalig werkneemster aan de orde kwamen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de werkneemster van eiseres per 31 mei 2021 niet langer arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV onterecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 31 mei 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
De voormalig werkneemster van eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerkster in de wasserij. Op 24 februari 2020 is zij bevallen. Aansluitend op haar zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO-uitkering) is werkneemster op 23 mei 2020 uitgevallen vanwege fysieke en mentale klachten. Zij heeft vervolgens een ZW-uitkering van het UWV ontvangen. Uit de rapportage van de arts van het UWV van 12 oktober 2020 blijkt dat er mentale klachten zijn ontstaan door een ziektebeeld bij haar kindje. De fysieke klachten zijn ontstaan na ongeveer vijf maanden zwangerschap en hebben sindsdien aangehouden. Voorafgaand aan de zwangerschap had werkneemster deze klachten niet. Gezien de zware fysieke belasting in het eigen werk is werkneemster daarvoor ongeschikt. Het beloop van de klachten maakt volgens de arts dat er een medisch causaal verband is met de zwangerschap/bevalling. Hierdoor was eiseres niet gehouden het loon van werkneemster door te betalen, maar bleef recht bestaan op een ZW-uitkering van het UWV [1] .
Vindt de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op en na 31 mei 2021 nog haar oorzaak in zwangerschap en/of bevalling?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en werkneemster gezien op het spreekuur van 31 mei 2021. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts b&b het dossier bestudeerd. Hij rapporteert op 29 september 2021 dat de ontwikkelingen in het klachtencomplex – meer specifiek het uitblijven daarvan – en de behandeling en duiding van de fysieke klachten maken dat er gaandeweg, inmiddels ruim een jaar na de bevalling, geen enkele oorzakelijke relatie tussen voorgaande klachten en zwangerschap/bevalling meer aannemelijk kan worden gemaakt. Daarmee ligt de oorzaak van de nu bestaande klachten en beperkingen uitsluitend in andere factoren dan zwangerschap of bevalling. In aanvullende rapportages van 30 november 2022 en 15 maart 2023 handhaaft de verzekeringsarts b&b zijn standpunt. Na zwangerschap en bevalling is op enig moment weer fysiologische normaliteit te verwachten, tenzij er aanknopingspunten zijn om anders te oordelen. Stationair blijvende klachten kunnen daarom op verschillende momenten verschillend gewogen worden. Het onderliggende ziektebeeld heeft geen relatie met zwangerschap/bevalling. Wel kan het zo zijn dat deze symptomatisch zijn geworden door de mechanische belasting van de zwangerschap. Dan is er naar de nu geldende ruimere uitleg wel een relatie met zwangerschap/bevalling aanwezig. Op 31 mei 2021 was de bevalling ruim 15 maanden geleden en de toen nog bestaande klachten kunnen dan geen (mede)oorzaak meer hebben in de belasting die de groeiende vrucht eerder op de rug gaf.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de werkneemster per 31 mei 2021 nog steeds ziek is ten gevolge van zwangerschaps- en/of bevallingsklachten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar de medische adviezen van de verzekeringsarts/medisch adviseur van Achmea van 7 september 2021, 14 oktober 2021, 22 december 2022 en 29 maart 2023. Daarin wordt benadrukt dat in het nu geldende beoordelingskader niet meer de vraag voorligt of er causaal verband bestaat tussen de klachten en de arbeidsongeschiktheid, maar of de oorzaak van de ongeschiktheid tot werken uitsluitend gelegen is in andere factoren dan de zwangerschap of bevalling.
4.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een deel van de fysieke klachten niet leidt tot arbeidsongeschiktheid (door zwangerschap en/of bevalling). De rechtbank zal dit deel van de fysieke klachten dan ook niet beoordelen. De rechtbank beoordeelt enkel of het UWV terecht, rekening houdend met de Richtlijn: Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid (herzien: 2021), heeft geoordeeld dat de ongeschiktheid tot werken door de overige fysieke en mentale klachten uitsluitend gelegen is in andere factoren dan de huidige zwangerschap of de laatste bevalling. Deze richtlijn is een beoordelingskader voor verzekeringsartsen van het UWV bij de beoordeling van het oorzakelijk verband van artikel 29a van de ZW.
4.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat de oorzaak van de fysieke klachten uitsluitend gelegen is in andere factoren dan de huidige zwangerschap of de laatste bevalling. De rechtbank stelt vast dat bij werkneemster voorafgaand aan haar zwangerschap een fysiek ziektebeeld bestond, welk ziektebeeld echter niet tot fysieke klachten heeft geleid. Deze klachten ontstonden pas in de tweede helft van de zwangerschap. Het UWV heeft vervolgens aangenomen dat de klachten verband houden met de zwangerschap. In dat kader is in de reactie van de verzekeringsarts b&b van 30 november 2022 opgenomen dat de fysieke klachten van de voormalig werkneemster weliswaar hun oorsprong vinden in ziektebeelden die geen relatie hebben met de zwangerschap/bevalling, maar dat niet uitgesloten kan worden dat er klachten ten gevolge van deze ziektebeelden zijn ontstaan door de mechanische belasting van de zwangerschap. Volgens de verzekeringsarts b&b is een relatie met zwangerschap/bevalling daarom wel aannemelijk. Vervolgens wordt echter per 31 mei 2021, ruim 15 maanden na de bevalling, door de verzekeringsarts b&b gesteld dat de fysieke klachten uitsluitend gelegen zijn in andere factoren dan de zwangerschap/bevalling, omdat de fysieke klachten geen (mede)oorzaak meer kunnen hebben in de belasting die de groeiende vrucht eerder op de rug gaf. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b hierin niet volgen. De ziektebeelden waarnaar de verzekeringsarts b&b verwijst, waren bij de beoordeling door de arts op 12 oktober 2020 ook al bekend en toen werd door het UWV geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid niet uitsluitend gelegen is in andere factoren dan de laatste zwangerschap of bevalling, terwijl er ook toen al geen belasting van de zwangerschap meer was. Ook oordeelde de arts dat het herstelgedrag adequaat was. Het aanhouden van de klachten heeft dus geen verband met het herstelgedrag van werkneemster. Naar de rechtbank begrijpt vormt het langere tijdverloop na de bevalling voor het UWV de reden om niet langer uit te gaan van het eerdere wel aangenomen verband. Nu pas tijdens de zwangerschap klachten ontstonden, deze klachten daarna aanhielden, en deze de oorzaak vormden voor de arbeidsongeschiktheid, kan het enkele tijdsverloop volgens de rechtbank niet tot het oordeel leiden dat zonder twijfel de oorzaak van de fysieke klachten bij voormalig werkneemster uitsluitend in andere factoren is gelegen dan de huidige zwangerschap of laatste bevalling. Weliswaar is sprake van een al eerder aanwezig ziektebeeld, maar daaruit volgt niet dat daarmee de oorzaak uitsluitend in andere factoren is gelegen dan de zwangerschap en/of bevalling. Dit criterium vereist immers dat uitgesloten is dat de zwangerschap van werkneemster een factor is die heeft bijgedragen aan het voortduren van de klachten [2] . Daarvan is onvoldoende gebleken. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop kan in het midden blijven of de mentale klachten van de voormalig werkneemster verband houden met de zwangerschap en/of bevalling.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat onvoldoende is gebleken dat de arbeidsongeschiktheid van de voormalig werkneemster uitsluitend gelegen is in andere factoren dan de huidige zwangerschap of de laatste bevalling. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en herroept het primaire besluit van 16 juli 2021. Dit betekent dat de ZW-uitkering wegens zwangerschaps- en/of bevallingsklachten na 31 mei 2021 doorloopt.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Verder heeft [naam vertegenwoordiger 1] namens eiseres deels deelgenomen aan de zitting van de rechtbank en heeft eiseres dus recht op de gevraagde reiskostenvergoeding van € 3,84. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.274,84.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.274,84 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Pasmans, griffier, op 16 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
De vrouwelijke verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde (artikel 19, tweede lid, van de ZW).
Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a, 29b en 29d wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten: recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vijfde, zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt (artikel 29, eerste lid, onder a van de ZW).
Nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd (artikel 29a, vierde lid, van de ZW).

Voetnoten

1.Artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:701.