De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige] woont sinds 27 maart 2017 bij de pleegouders, samen met dochter [naam 1] en andere pleegzoon [naam 2] . [minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD en vertoont angstig gedrag, ervaart problemen in zijn emotieregulatie, heeft concentratieproblemen en motorische onrust. [minderjarige] hanteert een vermijdende en of vluchtende copingsstrategie om met spanning en stress om te gaan. Ook zijn er bij [minderjarige] gedragskenmerken van hechtingsproblematiek en trauma naar voren gekomen. [minderjarige] ervaart onrust rondom de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Hij komt hierdoor niet toe aan zijn ontwikkelingstaken zoals het vergroten van zijn zelfstandigheid en het herkennen en bijsturen van emoties. [minderjarige] is een kwetsbaar kind met kindeigen problematiek en heeft ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. [minderjarige] ervaart veel spanning en onrust, waardoor hij in zijn dagelijks leven meer ondersteuning en begeleiding van zijn opvoeders en omgeving vraagt dan andere kinderen. Er zijn veel zorgen over vader. Vader is het regelmatig niet eens met de betrokken hulpverlening en pleegouders over wat [minderjarige] nodig heeft. Dit zorgt voor spanningen in de samenwerking en het kost tijd voordat vader toestemming geeft voor passende hulp voor [minderjarige] . Het huidige pleeggezin biedt [minderjarige] wat hij nodig heeft en dit is voor [minderjarige] een fijne en veilige plek. De pleegzorgplaatsing van [minderjarige] is lange tijd geheim geweest omdat vader het niet eens was met deze plaatsing. Er zijn daarnaast zorgen over uitlatingen van vader die agressief en intimiderend waren. Vader heeft een belaste voorgeschiedenis en bij hem ontbreekt het aan een actueel persoonlijkheidsbeeld. Bezoeken tussen vader en [minderjarige] kunnen niet met vader nabesproken worden omdat vader moeilijk met feedback om kan gaan en instructies van de hulpverlening niet goed opvolgt. Vader is wantrouwend en wil overal de discussie over aangaan. Het contact tussen vader en de pleegouders en tussen vader en de GI verloopt moeizaam. Vader gaat dan vaak in discussie en heeft [minderjarige] belang niet voor ogen. Daarnaast heeft vader moeite om aan te sluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] en respecteert hij [minderjarige] grenzen niet altijd. Vader heeft een ander beeld van de werkelijkheid dan anderen: zo geeft hij aan dat hij een goede samenwerking heeft met pleegouders en de GI maar dat is niet zo. Ook over de bezoekregeling is vader het niet eens en hij blijft hier de discussie over opzoeken. De Raad is bezorgd dat praktische zaken voor [minderjarige] niet tijdig geregeld kunnen worden en dat [minderjarige] mogelijk niet de hulpverlening ontvangt die hij nodig heeft omdat vader het regelmatig niet eens is met de betrokken hulpverlening en met pleegouders over wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] verdient na een periode van onrust duidelijkheid over zijn perspectief. Het is van groot belang dat [minderjarige] bij pleegouders blijft wonen die hem stabiliteit en continuïteit kunnen bieden. Gelet op de zorgen die er rondom vader zijn is er geen sprake van terugplaatsing bij vader. Daarnaast is vader niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Om deze redenen is een gezagsbeëindigende maatregel nodig voor vader.
De Raad verzoekt niet het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. Over moeder heeft de Raad minder zorgen. Zij lijkt goed aan te kunnen sluiten bij [minderjarige] ontwikkeling en belevingswereld. Zij kan [minderjarige] vooropstellen, ook als dit een beroep doet op haar eigen emoties en gevoel. De Raad vindt dit belangrijk omdat [minderjarige] een beschadigde jongen is die meer van zijn opvoeders vraagt dan andere kinderen van zijn leeftijd. Er is sprake van een goede samenwerking tussen moeder en de pleegouders. De Raad gaat ervan uit dat moeder, zoals zij nu ook al doet, in overleg blijft treden met pleegouders of hulpverlening om de juiste keuzes te blijven maken voor [minderjarige] .
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Vader houdt heel veel van [minderjarige] , maar het is voor hem lastig te handelen in het belang van [minderjarige] . De samenwerking en communicatie tussen vader en pleegouders is slecht. Pleegouders sluiten niet meer aan bij evaluaties vanwege de slechte communicatie met vader. Pleegouders sturen wel maandelijks een update naar vader over hoe het gaat met [minderjarige] . Ook op langere termijn zal er vermoedelijk geen samenwerking tussen de vader en de GI tot stand komen. Vader draalt met het geven van zijn toestemming voor bepaalde zaken. Uiteindelijk geeft hij wel zijn toestemming, maar deze trajecten duren veel te lang. Belangrijke zaken zoals het geven van medicatie moeten dan lang wachten. Moeder daarentegen werkt goed mee aan de hulpverlening en de bezoeken tussen moeder en [minderjarige] zijn onbegeleid. Wel deelt de GI de zorg dat vader druk zou kunnen uitoefenen op moeder als zij met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [minderjarige] het op dit moment lastig heeft. Hij is in 2021 door Triade onderzocht en meerdere keren geobserveerd. Uiteindelijk is er vorig jaar een eindoordeel over [minderjarige] gekomen. De rapportage over [minderjarige] was heel pittig. Er is bij [minderjarige] sprake van trauma, deels door hechting. Het voorstel is gedaan om eerst met medicatie te starten, te weten antipsychotica. Nadat de medicatie is gestart, is er groei bij [minderjarige] te zien en is speltherapie gestart. [minderjarige] heeft een heel lange weg te gaan, maar hij werkt verschrikkelijk hard. De dosering van de medicatie is laatst weer verhoogd omdat [minderjarige] bij de psycholoog aangaf dat zijn hoofd weer zo vol zat. Het gaat met vallen en opstaan. [minderjarige] is een bijzonder slim kind. Hij is altijd bang dat hij wordt weggehaald bij de pleegouders en het ontbreekt hem aan zelfvertrouwen. Pleegouders geven aan dat zij het lastig vinden als vader het gezag over [minderjarige] zou behouden. De communicatie met vader is vrijwel nihil. Pleegouders maken keuzes in het belang van [minderjarige] en daar is vader het vaak niet mee eens. Dit leidt dan tot grote discussies met vader. Vader heeft zijn eigen belang voor ogen en niet het belang van [minderjarige] . Dit heeft ertoe geleid dat pleegouders niet meer samen met vader aan een tafel willen zitten. Met moeder is sprake van een fijne samenwerking en zij kan tijdens de omgangsmomenten met [minderjarige] goed bij hem aansluiten.
Moeder geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat de communicatie tussen haar en vader goed loopt. Moeder regelt ook de bezoeken ten aanzien van het jongste kind van haar en vader en dat loopt goed. Moeder heeft er vertrouwen in dat het haar gaat lukken om alleen het gezag over [minderjarige] uit te oefenen en de bezoeken tussen vader en [minderjarige] vorm te geven. De bezoeken tussen vader en [minderjarige] verlopen rustig. Moeder is nu weerbaarder richting vader.
Vader geeft in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij verweer voert tegen het verzoek van de Raad. Hij is het eens met het feit dat [minderjarige] in het pleeggezin zal opgroeien. [minderjarige] hoort daar te blijven. Het is de vraag of het wegnemen van het gezag bij vader het probleem van de ruis in de communicatie wegneemt. Het is het belangrijkste voor [minderjarige] dat iedereen uitdraagt dat hij verder in het pleeggezin mag opgroeien. Er zal sprake moeten blijven van een samenwerking tussen vader en pleegouders en tussen vader en moeder, omdat de omgang tussen [minderjarige] en vader altijd punt van discussie zal blijven. Die omgang verloopt overigens goed: daarin worden stappen gezet en met elkaar wordt gesproken over hoe de omgang kan worden uitgebreid en ingevuld. Als het gezag bij vader blijft biedt dat meer mogelijkheden om rust te creëren. Nu zit de GI er nog tussen, maar vader vraagt zich af hoe het gaat lopen als alleen moeder met het gezag is belast. Er moet gekeken worden naar een modus waarin het wel gaat werken dat vader met het gezag over [minderjarige] blijft belast. De problemen in de communicatie betreffen meer de discussies over de omgang. Ook vader stemt in met de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin en hij accepteert dat [minderjarige] daar zal opgroeien dus er is geen reden om het gezag van vader over [minderjarige] te beëindigen.