ECLI:NL:RBZWB:2023:3517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
6 januari 2023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Slot
  • A. Dijkman
  • E. Bolle-Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader in het belang van de minderjarige

Op 6 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat de minderjarige, die sinds 2017 bij pleegouders woont, ernstige ontwikkelingsproblemen vertoont en de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, ondanks zijn instemming met de pleegzorgplaatsing, niet in staat is om adequaat samen te werken met de pleegouders en de hulpverlening. Dit leidt tot vertraging in de noodzakelijke beslissingen en hulpverlening voor de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat het in zijn belang is dat het gezag van de vader wordt beëindigd. De moeder blijft wel het gezag uitoefenen, omdat zij beter in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkeling van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de griffier verzocht om een aantekening te maken van de gewijzigde gezagssituatie in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/398819 / FA RK 22-2745
Datum uitspraak: 6 januari 2023

beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet,

[de pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats] ,

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 24 juni 2022 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijgevoegde stukken;
- het door mr. Burlet op 18 november 2022 namens de vader ingediende verweerschrift.
Op 24 november 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader, bijgestaan door mr. Burlet;
- de pleegouders;
- twee zittingsvertegenwoordigsters van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 8 september 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 september 2016 en tot 8 september 2017.
Bij beschikking van 27 maart 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 27 juli 2017.
De voornoemde maatregelen zijn bij beschikking van 1 september 2022 laatstelijk verlengd tot 8 september 2023.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij de pleegouders.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de vader te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige] woont sinds 27 maart 2017 bij de pleegouders, samen met dochter [naam 1] en andere pleegzoon [naam 2] . [minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD en vertoont angstig gedrag, ervaart problemen in zijn emotieregulatie, heeft concentratieproblemen en motorische onrust. [minderjarige] hanteert een vermijdende en of vluchtende copingsstrategie om met spanning en stress om te gaan. Ook zijn er bij [minderjarige] gedragskenmerken van hechtingsproblematiek en trauma naar voren gekomen. [minderjarige] ervaart onrust rondom de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Hij komt hierdoor niet toe aan zijn ontwikkelingstaken zoals het vergroten van zijn zelfstandigheid en het herkennen en bijsturen van emoties. [minderjarige] is een kwetsbaar kind met kindeigen problematiek en heeft ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. [minderjarige] ervaart veel spanning en onrust, waardoor hij in zijn dagelijks leven meer ondersteuning en begeleiding van zijn opvoeders en omgeving vraagt dan andere kinderen. Er zijn veel zorgen over vader. Vader is het regelmatig niet eens met de betrokken hulpverlening en pleegouders over wat [minderjarige] nodig heeft. Dit zorgt voor spanningen in de samenwerking en het kost tijd voordat vader toestemming geeft voor passende hulp voor [minderjarige] . Het huidige pleeggezin biedt [minderjarige] wat hij nodig heeft en dit is voor [minderjarige] een fijne en veilige plek. De pleegzorgplaatsing van [minderjarige] is lange tijd geheim geweest omdat vader het niet eens was met deze plaatsing. Er zijn daarnaast zorgen over uitlatingen van vader die agressief en intimiderend waren. Vader heeft een belaste voorgeschiedenis en bij hem ontbreekt het aan een actueel persoonlijkheidsbeeld. Bezoeken tussen vader en [minderjarige] kunnen niet met vader nabesproken worden omdat vader moeilijk met feedback om kan gaan en instructies van de hulpverlening niet goed opvolgt. Vader is wantrouwend en wil overal de discussie over aangaan. Het contact tussen vader en de pleegouders en tussen vader en de GI verloopt moeizaam. Vader gaat dan vaak in discussie en heeft [minderjarige] belang niet voor ogen. Daarnaast heeft vader moeite om aan te sluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] en respecteert hij [minderjarige] grenzen niet altijd. Vader heeft een ander beeld van de werkelijkheid dan anderen: zo geeft hij aan dat hij een goede samenwerking heeft met pleegouders en de GI maar dat is niet zo. Ook over de bezoekregeling is vader het niet eens en hij blijft hier de discussie over opzoeken. De Raad is bezorgd dat praktische zaken voor [minderjarige] niet tijdig geregeld kunnen worden en dat [minderjarige] mogelijk niet de hulpverlening ontvangt die hij nodig heeft omdat vader het regelmatig niet eens is met de betrokken hulpverlening en met pleegouders over wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] verdient na een periode van onrust duidelijkheid over zijn perspectief. Het is van groot belang dat [minderjarige] bij pleegouders blijft wonen die hem stabiliteit en continuïteit kunnen bieden. Gelet op de zorgen die er rondom vader zijn is er geen sprake van terugplaatsing bij vader. Daarnaast is vader niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Om deze redenen is een gezagsbeëindigende maatregel nodig voor vader.
De Raad verzoekt niet het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. Over moeder heeft de Raad minder zorgen. Zij lijkt goed aan te kunnen sluiten bij [minderjarige] ontwikkeling en belevingswereld. Zij kan [minderjarige] vooropstellen, ook als dit een beroep doet op haar eigen emoties en gevoel. De Raad vindt dit belangrijk omdat [minderjarige] een beschadigde jongen is die meer van zijn opvoeders vraagt dan andere kinderen van zijn leeftijd. Er is sprake van een goede samenwerking tussen moeder en de pleegouders. De Raad gaat ervan uit dat moeder, zoals zij nu ook al doet, in overleg blijft treden met pleegouders of hulpverlening om de juiste keuzes te blijven maken voor [minderjarige] .
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Vader houdt heel veel van [minderjarige] , maar het is voor hem lastig te handelen in het belang van [minderjarige] . De samenwerking en communicatie tussen vader en pleegouders is slecht. Pleegouders sluiten niet meer aan bij evaluaties vanwege de slechte communicatie met vader. Pleegouders sturen wel maandelijks een update naar vader over hoe het gaat met [minderjarige] . Ook op langere termijn zal er vermoedelijk geen samenwerking tussen de vader en de GI tot stand komen. Vader draalt met het geven van zijn toestemming voor bepaalde zaken. Uiteindelijk geeft hij wel zijn toestemming, maar deze trajecten duren veel te lang. Belangrijke zaken zoals het geven van medicatie moeten dan lang wachten. Moeder daarentegen werkt goed mee aan de hulpverlening en de bezoeken tussen moeder en [minderjarige] zijn onbegeleid. Wel deelt de GI de zorg dat vader druk zou kunnen uitoefenen op moeder als zij met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [minderjarige] het op dit moment lastig heeft. Hij is in 2021 door Triade onderzocht en meerdere keren geobserveerd. Uiteindelijk is er vorig jaar een eindoordeel over [minderjarige] gekomen. De rapportage over [minderjarige] was heel pittig. Er is bij [minderjarige] sprake van trauma, deels door hechting. Het voorstel is gedaan om eerst met medicatie te starten, te weten antipsychotica. Nadat de medicatie is gestart, is er groei bij [minderjarige] te zien en is speltherapie gestart. [minderjarige] heeft een heel lange weg te gaan, maar hij werkt verschrikkelijk hard. De dosering van de medicatie is laatst weer verhoogd omdat [minderjarige] bij de psycholoog aangaf dat zijn hoofd weer zo vol zat. Het gaat met vallen en opstaan. [minderjarige] is een bijzonder slim kind. Hij is altijd bang dat hij wordt weggehaald bij de pleegouders en het ontbreekt hem aan zelfvertrouwen. Pleegouders geven aan dat zij het lastig vinden als vader het gezag over [minderjarige] zou behouden. De communicatie met vader is vrijwel nihil. Pleegouders maken keuzes in het belang van [minderjarige] en daar is vader het vaak niet mee eens. Dit leidt dan tot grote discussies met vader. Vader heeft zijn eigen belang voor ogen en niet het belang van [minderjarige] . Dit heeft ertoe geleid dat pleegouders niet meer samen met vader aan een tafel willen zitten. Met moeder is sprake van een fijne samenwerking en zij kan tijdens de omgangsmomenten met [minderjarige] goed bij hem aansluiten.
Moeder geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat de communicatie tussen haar en vader goed loopt. Moeder regelt ook de bezoeken ten aanzien van het jongste kind van haar en vader en dat loopt goed. Moeder heeft er vertrouwen in dat het haar gaat lukken om alleen het gezag over [minderjarige] uit te oefenen en de bezoeken tussen vader en [minderjarige] vorm te geven. De bezoeken tussen vader en [minderjarige] verlopen rustig. Moeder is nu weerbaarder richting vader.
Vader geeft in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij verweer voert tegen het verzoek van de Raad. Hij is het eens met het feit dat [minderjarige] in het pleeggezin zal opgroeien. [minderjarige] hoort daar te blijven. Het is de vraag of het wegnemen van het gezag bij vader het probleem van de ruis in de communicatie wegneemt. Het is het belangrijkste voor [minderjarige] dat iedereen uitdraagt dat hij verder in het pleeggezin mag opgroeien. Er zal sprake moeten blijven van een samenwerking tussen vader en pleegouders en tussen vader en moeder, omdat de omgang tussen [minderjarige] en vader altijd punt van discussie zal blijven. Die omgang verloopt overigens goed: daarin worden stappen gezet en met elkaar wordt gesproken over hoe de omgang kan worden uitgebreid en ingevuld. Als het gezag bij vader blijft biedt dat meer mogelijkheden om rust te creëren. Nu zit de GI er nog tussen, maar vader vraagt zich af hoe het gaat lopen als alleen moeder met het gezag is belast. Er moet gekeken worden naar een modus waarin het wel gaat werken dat vader met het gezag over [minderjarige] blijft belast. De problemen in de communicatie betreffen meer de discussies over de omgang. Ook vader stemt in met de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin en hij accepteert dat [minderjarige] daar zal opgroeien dus er is geen reden om het gezag van vader over [minderjarige] te beëindigen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Op grond van de informatie uit de stukken en de mondelinge behandeling van 24 november 2022 komt de rechtbank tot de beslissing dat aan de hiervoor genoemde grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, BW voor de beëindiging van het gezag van de vader wordt voldaan. Zij zal uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
[minderjarige] is een jongetje dat kampt met forse problematiek. Hij heeft in zijn jonge leventje al veel meegemaakt. Er zijn bij [minderjarige] gedragskenmerken van hechtingsproblematiek en trauma naar voren gekomen. [minderjarige] heeft meer dan gemiddeld behoefte aan stabiliteit en continuïteit. Dit wordt hem in het pleeggezin waar hij nu woont, geboden. [minderjarige] is op zijn plek in het pleeggezin en ontvangt de juiste hulpverlening zodat hij eindelijk kan toekomen aan zijn eigen ontwikkelingstaken. [minderjarige] heeft extra opvoedvaardigheden nodig die vader, ondanks ingezette hulpverlening, niet kan bieden. Vader heeft momenteel een behandelaar vanuit Forensische Zorg en een hulpverlener vanuit Emergis die hem ondersteunen bij gesprekken over [minderjarige] . Vader kan moeilijk met feedback omgaan en instructies van de hulpverlening opvolgen. Doordat vader niet in staat is gebleken feedback toe te passen in de praktijk, is de leerbaarheid van vader gering. Dit in combinatie met de kindeigen problematiek van [minderjarige] maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
De rechtbank begrijpt dat vader berust in de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin. Vader accepteert, net als moeder, dat [minderjarige] zal opgroeien in het pleeggezin. Het baart de rechtbank echter zorgen dat er sprake is van een verstoorde communicatie tussen vader en de pleegouders. Pleegouders willen niet meer met vader rond de tafel. Er is geen enkele samenwerking tussen vader en de pleegouders en gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, is het ook niet te verwachten dat daarin nog verandering komt. Er is alleen sprake van schriftelijke uitwisseling van informatie door pleegouders richting vader. Het ontbreken van een goede samenwerking leidt ertoe dat er vertraging ontstaat in de beslissingen die omtrent [minderjarige] moeten worden genomen. De GI heeft ook aangegeven dat er situaties zijn geweest rondom de medicatie van [minderjarige] waarin vader voor vertraging heeft gezorgd door zijn toestemming niet direct te geven. Vader lijkt zijn eigen aandeel in het geheel niet in te kunnen zien en legt de schuld voor het ontbreken van een goede communicatie bij anderen en is zeer ambivalent ten opzichte van de hulpverlening. Om deze redenen dient het gezag van vader, ondanks het feit dat hij instemt met de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin, naar het oordeel van de rechtbank toch te worden beëindigd.
Vader stelt dat het wegnemen van het gezag bij hem er niet toe zal leiden dat de ruis in de communicatie verdwijnt. Volgens vader zitten de problemen meer in de discussie rondom de omgang. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer van vader. De GI heeft verklaard dat het meermaals is voorgekomen dat vader ten aanzien van een gezagsbeslissing zijn toestemming (langere tijd) onthield en de discussie met de GI opzocht, waardoor de nodige behandeling van of medicatie bij [minderjarige] vertraging opliep. Dit is door vader niet dan wel onvoldoende betwist. De discussie die vader meermaals voert ziet dus daadwerkelijk ook op gezagsbeslissingen.
Nu moeder, door een beëindiging van het gezag van vader, alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast zal zijn, is het aan moeder om de contacten tussen vader en [minderjarige] te faciliteren en vorm te geven. De rechtbank heeft wel zorgen over de vraag of moeder voldoende weerstand zal kunnen bieden tegen vader. De rechtbank verwacht van de GI dat zij binnen het kader van de ondertoezichtstelling moeder hierin zullen begeleiden en bijsturen waar nodig. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] loopt nog tot 8 september 2023. Het is binnen deze ondertoezichtstelling aan de GI om de omgang te monitoren. De GI dient zicht te houden op moeder en op de vraag of zij in staat is om het gezag over [minderjarige] adequaat uit te oefenen. Mocht blijken dat dat niet het geval is dan kan de GI handelen naar bevind van zaken.
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats 2] over [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, voorzitter en kinderrechter, mr. Dijkman, kinderrechter en mr. Bolle-Polak, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.