ECLI:NL:RBZWB:2023:352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5537 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R. Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijgeschiktheid na alcoholmisbruik

Op 23 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.P. Kuijper, een voorlopige voorziening vroeg tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 11 oktober 2022. Dit besluit hield in dat verzoeker niet meer rijgeschikt werd geacht voor alle voertuigen waarvoor een rijbewijs vereist is, met uitzondering van een bromfiets. Verzoeker stelde dat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk als zelfstandig consultant, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR terecht had geoordeeld dat verzoeker niet rijgeschikt was vanwege alcoholmisbruik. Tijdens de zitting op 13 januari 2023 werd duidelijk dat verzoeker aanvullende informatie van een psychiater en cardioloog moest aanleveren, maar dat het CBR op basis van de ingediende gezondheidsverklaring en eerdere conclusies over alcoholmisbruik had besloten tot de afwijzing van de rijgeschiktheid.

De voorzieningenrechter benadrukte dat bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening een belangenafweging moet plaatsvinden. In dit geval was er een spoedeisend belang voor verzoeker, maar de rechter oordeelde dat het CBR conform de geldende regelgeving had gehandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR niet in strijd met de regelgeving kon worden gedwongen om een verklaring van rijgeschiktheid af te geven, en dat de procedure voor het bezwaar van verzoeker nog in behandeling was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de toetsing van de regelgeving in de bodemprocedure zou plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE AWB 22/5537 WVW MI VV

uitspraak van 23 januari 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker

gemachtigde: mr. R.P. Kuijper,
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR),verweerder.
gemachtigde: mr. Y.M. Wolvenkamp

Procesverloop

1. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit) van het CBR waarbij is besloten dat verzoeker niet meer rijgeschikt is voor alle voertuigen waarvoor een rijbewijs nodig is, met uitzondering van een bromfiets. Dat betekent dat verzoeker niet meer in aanmerking komt voor een rijbewijs. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 januari 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.M. Wolvenkamp.

Overwegingen

Het geschil
2. In geschil is of het CBR terecht heeft geoordeeld dat verzoeker niet langer rijgeschikt is. Het CBR heeft besloten dat eiser niet rijgeschikt is omdat bij hem sprake zou zijn van alcoholmisbruik. Op grond van de ingediende gezondheidsverklaring moest eiser aanvullende informatie aanleveren van een psychiater inzake alcoholmisbruik en een in het verleden doorgemaakte psychose en informatie van een cardioloog vanwege het feit dat hij ICD-drager is. Het geschil spitst zich toe op alcoholmisbruik. Tussen partijen is niet in geschil dat de in het verleden doorgemaakte psychose en het feit dat eiser ICD-drager is, niet in de weg staan aan de rijgeschiktheid.
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
2.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Spoedeisend belang
4. Verzoeker stelt dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Hij werkt als zelfstandig consultant en moet daarvoor met enige regelmaat naar zijn opdrachtgevers reizen. Gezien de locaties waar hij naartoe moet, duurt reizen met het openbaar vervoer veel langer en reizen met de taxi is erg duur. Bovendien is reizen met het openbaar vervoer, gelet op zijn gezondheid, fysiek belastend.
4.1
Hoewel het CBR van mening is dat verzoeker in het kader van de belangenafweging nu niet rijgeschikt kan worden geacht, erkent het de spoedeisendheid voor verzoeker.
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker door het bestreden besluit geen rijbewijs kan krijgen en dat dit hem in zijn werkzaamheden belemmert. Daarin ziet de voorzieningenrechter een spoedeisend belang.
Inhoudelijke beoordeling

Heeft het CBR goed volgens de regelgeving

5. Verzoeker is van mening dat de geldende regelgeving te star en rigide is, waardoor het CBR onvoldoende rekening heeft kunnen houden met zijn situatie en belangen.
5.1
Het CBR stelt dat het op basis van de geldende regelgeving moet beoordelen of iemand lichamelijk en geestelijk geschikt is om auto te kunnen rijden. Uit paragraaf 8.8 van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 volgt dat iemand zonder meer ongeschikt is als er sprake is van alcoholmisbruik. Daarvan is sprake en dit is onderbouwd met een keuringsrapport van een psychiater. Voornaamste reden is dat de CDT-waarde boven het afkappunt ligt. Deze waarde stemt niet overeen met de hoeveelheid alcoholgebruik die eiser zegt te gebruiken. Het is algemeen bekend dat alcoholisten hun alcoholgebruik bagatelliseren. Deze hoge CDT-waarde in combinatie met een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik is volgens vaste jurisprudentie voldoende reden om alcoholmisbruik aan te nemen.
5.2
De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR heeft gehandeld conform de geldende regelgeving. Verzoeker heeft een medische voorgeschiedenis waarin al eerder bij een onderzoek werd geconcludeerd dat sprake was van alcoholmisbruik en had op basis daarvan al een rijbewijs met een beperkte rijgeschiktheid. Verzoeker moest daarom een gezondheidsverklaring indienen op grond van artikel 100 van het Reglement rijbewijzen. Deze verklaring gaf het CBR aanleiding om op grond van artikel 101 van het Reglement rijbewijzen een aanvullend medisch onderzoek te vragen. Dit onderzoek moet worden afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige. Die deskundige heeft geoordeeld dat er bij verzoeker sprake is van alcoholmisbruik. Hij onderbouwt dit door de hoge CDT-waarde die uit de analyse komt te combineren met de resultaten van het gesprek dat hij met verzoeker heeft gehad en met name het gerapporteerde alcoholgebruik.
In beginsel mag het CBR uitgaan van het oordeel van deze wettelijke adviseur. Dat is slechts anders als het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of onbegrijpelijk of niet consistent is.
Verzoeker stelt dat daarvan sprake is. Hij zet vraagtekens bij de wijze van vaststelling van de CDT-waarde. Uit het bij het medisch rapport gevoegde eindrapport van het laboratorium blijkt echter wie de analyse heeft gemaakt en dat de analyse is uitgevoerd door middel van de in het beleid voorgeschreven CDT-IFCC-methode. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om aan deze uitslag te twijfelen.
Verzoeker geeft aan dat volgens [naam hoogleraar klinisch psycholoog] , hoogleraar en klinisch psycholoog bij de Universiteit Leuven, het onderzoek niet zorgvuldig zou zijn uitgevoerd. Nu verzoeker geen deskundigenbericht heeft ingebracht en verzoeker alleen passages uit een advies heeft geciteerd, is dit onvoldoende onderbouwd dat het onderzoek zoals dat door de wettelijke adviseur is uitgevoerd, onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Gezien het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan de juistheid en zorgvuldigheid van de rapportage te twijfelen. Het CBR mocht dus uitgaan van dit advies. Uit de Regeling eisen geschiktheid 2000 volgt dat het CBR in een dergelijk geval geen verklaring van rijgeschiktheid af mag geven. Het CBR heeft dus conform de geldende regelgeving gehandeld.

Had het CBR moeten afwijken van de regelgeving?

6. Gezien de vaststelling dat het CBR in overeenstemming met de regelgeving heeft gehandeld, is het besluit in beginsel rechtmatig. Verzoeker geeft aan dat er redenen zijn om in zijn geval af te wijken van de regelgeving. Hij beroept zich daarbij op een aantal grondrechten, stelt dat het niet afgeven van een verklaring van rijgeschiktheid een punitieve sanctie is en dat het weigeren van een rijbewijs in dit geval onevenredig is. Hij wijst erop dat hij nog nooit in beschonken toestand heeft gereden.
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet vraagt het besluit tot weigering van een verklaring van rijgeschiktheid te schorsen, maar om te bepalen dat verzoeker een verklaring van rijgeschiktheid dient te krijgen.
Deze procedure leent zich, mede door het tijdelijke karakter, niet voor de toets of de regelgeving in dit geval buiten toepassing had moeten worden gelaten. De voorzieningenrechter vindt het te ver gaan om in het kader van een voorlopige voorziening in strijd met de regelgeving en een deskundigenadvies een verklaring van rijgeschiktheid af te geven.
6.2
Verzoeker en het CBR hebben aangegeven dat verzoeker binnen afzienbare tijd gehoord zal worden over zijn bezwaar. Het CBR heeft aangegeven niet lang daarna op het bezwaar te beslissen. De gevraagde voorziening zou tijdelijk zijn totdat op het bezwaar is beslist of een beperkte periode daarna. De belangenafweging geeft daarom geen aanleiding om verzoeker voor die periode rijgeschikt te verklaren.
Conclusie
7. Het CBR heeft conform de regelgeving gehandeld door geen verklaring van rijgeschiktheid af te geven. Mede gelet op de relatief korte periode waarvoor de voorlopige voorziening zou gelden vindt de voorzieningenrechter het te ver strekken om te bepalen dat verzoeker, in strijd met de regelgeving, alsnog rijgeschikt moet worden verklaard. Deze toets kan plaatsvinden in de bodemprocedure. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, op 23 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage Wettelijk kader
Reglement rijbewijzen

Artikel 101

1. Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager, in aanvulling op de vragenlijst of vragenlijsten, of het keuringsverslag, bedoeld in artikel 100, derde lid, zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager, in aanvulling op de vragenlijst of vragenlijsten, of het keuringsverslag, bedoeld in artikel 100, derde lid, zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien:
a. de door de aanvrager overgelegde gezondheidsverklaring, dan wel de ingevulde vragenlijst of vragenlijsten, of het keuringsverslag indien dat wordt vereist op grond van artikel 100, derde lid, daartoe aanleiding geeft;
b. het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft;
c. tijdens het praktijk-examen het vermoeden is gerezen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor het praktijk-examen wordt afgelegd.

Artikel 103

1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:
a. de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of
b. de gezondheidsverklaring, de vragenlijst of de vragenlijsten, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1.
Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.