2.3De aan de deskundige voorgelegde vragen en de schriftelijke beantwoording daarvan in het rapport van 15 juni 2022 (hierna: het deskundigenrapport) luiden als volgt:
1. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in deze zaak (te
noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring)?
“Onderzoeker is geregistreerd klinisch geriater van 1991 en sedertdien als dusdanig werkzaam op de kliniek, de polikliniek en het consultteam van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in 'sHertogenbosch. Tevens is onderzoeker vaste consulent bij diverse verpleeghuizen en vaste consulent bij de afdeling ouderen van het psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel in 'sHertogenbosch. Onderzoeker heeft meegewerkt aan ongeveer honderd (internationale) wetenschappelijke publicaties en is auteur van diverse boeken over het onderwerp dementie. De afgelopen jaren heeft onderzoeker diverse expertiserapporten in relatie tot wilsbekwaamheid en dementie bij diverse rechtbanken aangebracht.”
2. Was bij erflater sprake van een stoornis van de geestvermogens?
“Ja. Bij erflater de heer [erflater] was tot zijn 55e levensjaar sprake van overmatig alcohol gebruik; door abstinentie heeft dit in zijn verdere levensloop geen consequenties meer gehad. Op 6 maart 2017 is bij erflater de diagnose matig ernstige dementie gesteld, hetgeen eveneens een stoornis is van de geestvermogens.”
3. Zo ja, was op 15 december 2016 sprake van deze stoornis en heeft deze stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belet ofwel is de wilsverklaring op 15 december 2016 onder invloed van deze geestelijke stoornis gedaan?
“Ja, op 15 december 2016 was er ook al sprake van deze dementie. Gelet op de diagnose ziekte van Alzheimer en de afwezigheid van een delier of depressie in deze periode en de uitslag van de MRI scan zonder grote vaatschade, die allen een mogelijk snelle geestelijke achteruitgang ook zouden kunnen verklaren, is met zekerheid te stellen dat de ernst van de dementie op 15 december 2016 nagenoeg vergelijkbaar is met de ernst van 6 maart 2017 (CDR 2). Hieruit volgt dat de wilsverklaring op 15 december 2016 onder invloed van deze geestelijke stoornis is gedaan. Bij CDR 1 is er al sprake van moeite met het oplossen van problemen; Bij CDR 2 is het oplossen van problemen ernstig beperkt (zie bijlage 12).”
4. Beschikte u bij uw onderzoek over voldoende gegevens om in deze zaak te kunnen rapporteren? Zo nee, wilt u aangeven welk aanvullend onderzoek u heeft verricht en/of welke gegevens u heeft opgevraagd en ontvangen?
“Ja, het interview met mevrouw [eiseres in conventie] , zoon [gedaagde in conventie] , medisch dossier alsook de reeds beschikbare data in het gerechtelijk dossier is afdoende voor de antwoorden en conclusies van dit onderzoek. Als onderzoeker heb ik hierdoor geen verder onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de notaris.”
5. Zijn er nog opmerkingen die u voor de verdere beoordeling van deze zaak van belang acht?
“Er zijn meerdere redenen aan te geven waarom de heer [erflater] mevrouw [eiseres in conventie] als bewindvoerder wel gewenst zou kunnen hebben. De heer [erflater] is levenslang omringt geweest door vrouwen die voor hem zijn 'droogje en natje' regelden. Mevrouw [eiseres in conventie] deed hem aan zijn moeder denken. Zoon [gedaagde in conventie] was daarbij geen aantrekkelijk alternatief Met zoon [gedaagde in conventie] lijkt de relatie nooit warm te zijn geweest. Daarbij werd de heer [erflater] in de loop van zijn (beginnende) dementie achterdochtig, mogelijk als gevolg van overzicht verlies. Hij had meer moeite met de financiële constructies rondom zijn zoon en leunde toenemend op mevrouw [eiseres in conventie] . De dreigende toon van zijn zoon richting mevrouw [eiseres in conventie] zal mogelijk de achterdocht versterkt hebben en zal door de heer [erflater] gezien zijn als een rechtstreekse bedreiging van zijn noodzakelijke eigen zorg. De heer [erflater] zal het beslist niet hebben kunnen overzien hoe hij moest overleven zonder de steun van mevrouw [eiseres in conventie] .
Het blijft voor mij als onderzoeker niet duidelijk of bovengenoemde mogelijke voorkeur voor mevrouw [eiseres in conventie] uiteindelijk ook heeft gezorgd voor de verandering van het testament door de heer [erflater] .”