ECLI:NL:RBZWB:2023:3520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
9168063 CV EXPL 21-1211 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflater bij testament op basis van deskundigenrapport

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de wilsbekwaamheid van de erflater centraal, met name of hij op 15 december 2016 in staat was om een testament op te stellen. De eiseres, in haar hoedanigheid als vereffenaar van de nalatenschap, betwist de wilsbekwaamheid van de erflater, die op dat moment leed aan een geestelijke stoornis. Een deskundigenrapport, opgesteld door dr. [arts], klinisch geriater, concludeert dat de erflater op de datum van het testament inderdaad een geestelijke stoornis had die zijn vermogen om een redelijke waardering van de betrokken belangen te maken, belemmerde. De kantonrechter heeft de partijen en de deskundige opgeroepen voor een mondelinge behandeling om nadere toelichting te geven op het deskundigenrapport, omdat er twijfels zijn over de volledigheid en de wijze van totstandkoming van het rapport. De eiseres heeft bezwaren geuit tegen het deskundigenrapport, waaronder het gebrek aan hoor en wederhoor en het niet betrekken van het cliënt-dossier van de notaris. De kantonrechter heeft besloten dat er onvoldoende inzicht is gegeven in de beoordeling van de wilsbekwaamheid en heeft daarom een mondelinge behandeling bevolen. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van verhinderdata door partijen en de deskundige, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 9168063 \ CV EXPL 21-1211
vonnis d.d. 17 mei 2023
inzake
[eiseres in conventie],
in haar hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verder te noemen: ‘ [eiseres in conventie] ’,
gemachtigde: mr. G.W.J. van Dijke,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
verder te noemen: ‘ [gedaagde in conventie] ’,
gemachtigde: mr. J.C. van den Doel.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 6 april 2022 en de daarin vermelde processtukken;
het deskundigenrapport van 15 juni 2022, ter griffie ingekomen op 21 juni 2022;
de akte na deskundigenbericht tevens akte overlegging producties van [gedaagde in conventie] ;
e akte na deskundigenbericht tevens houdende akte overlegging producties van [eiseres in conventie] ;
de akte uitlating producties van [gedaagde in conventie] .
1.2
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1
De kantonrechter verwijst naar de tussenvonnissen van 5 januari 2022 en 6 april 2022 en handhaaft al hetgeen daarin is overwogen en beslist.
2.2
In het tussenvonnis van 5 januari 2022 is overwogen dat er aanknopingspunten zijn voor een bevestigend antwoord op de vraag of erflater op 15 december 2016 een geestelijke stoornis had die aan een redelijke waardering van alle bij het testament betrokken belangen in de weg stond, dan wel onder invloed waarvan erflater het testament heeft gemaakt, dat [gedaagde in conventie] deze stelling daarmee voldoende heeft onderbouwd, dat [eiseres in conventie] die stelling op haar beurt gemotiveerd heeft betwist en dat daarom een deskundigenbericht is aangewezen. Daartoe is in het tussenvonnis van 6 april 2022 als deskundige benoemd de heer dr. [arts] , klinisch geriater (hierna: de deskundige of [arts] ).
2.3
De aan de deskundige voorgelegde vragen en de schriftelijke beantwoording daarvan in het rapport van 15 juni 2022 (hierna: het deskundigenrapport) luiden als volgt:
1. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in deze zaak (te
noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring)?
“Onderzoeker is geregistreerd klinisch geriater van 1991 en sedertdien als dusdanig werkzaam op de kliniek, de polikliniek en het consultteam van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in 's­Hertogenbosch. Tevens is onderzoeker vaste consulent bij diverse verpleeghuizen en vaste consulent bij de afdeling ouderen van het psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel in 's­Hertogenbosch. Onderzoeker heeft meegewerkt aan ongeveer honderd (internationale) wetenschappelijke publicaties en is auteur van diverse boeken over het onderwerp dementie. De afgelopen jaren heeft onderzoeker diverse expertiserapporten in relatie tot wilsbekwaamheid en dementie bij diverse rechtbanken aangebracht.”
2. Was bij erflater sprake van een stoornis van de geestvermogens?
“Ja. Bij erflater de heer [erflater] was tot zijn 55e levensjaar sprake van overmatig alcohol gebruik; door abstinentie heeft dit in zijn verdere levensloop geen consequenties meer gehad. Op 6 maart 2017 is bij erflater de diagnose matig ernstige dementie gesteld, hetgeen eveneens een stoornis is van de geestvermogens.”
3. Zo ja, was op 15 december 2016 sprake van deze stoornis en heeft deze stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belet ofwel is de wilsverklaring op 15 december 2016 onder invloed van deze geestelijke stoornis gedaan?
“Ja, op 15 december 2016 was er ook al sprake van deze dementie. Gelet op de diagnose ziekte van Alzheimer en de afwezigheid van een delier of depressie in deze periode en de uitslag van de MRI scan zonder grote vaatschade, die allen een mogelijk snelle geestelijke achteruitgang ook zouden kunnen verklaren, is met zekerheid te stellen dat de ernst van de dementie op 15 december 2016 nagenoeg vergelijkbaar is met de ernst van 6 maart 2017 (CDR 2). Hieruit volgt dat de wilsverklaring op 15 december 2016 onder invloed van deze geestelijke stoornis is gedaan. Bij CDR 1 is er al sprake van moeite met het oplossen van problemen; Bij CDR 2 is het oplossen van problemen ernstig beperkt (zie bijlage 12).”
4. Beschikte u bij uw onderzoek over voldoende gegevens om in deze zaak te kunnen rapporteren? Zo nee, wilt u aangeven welk aanvullend onderzoek u heeft verricht en/of welke gegevens u heeft opgevraagd en ontvangen?
“Ja, het interview met mevrouw [eiseres in conventie] , zoon [gedaagde in conventie] , medisch dossier alsook de reeds beschikbare data in het gerechtelijk dossier is afdoende voor de antwoorden en conclusies van dit onderzoek. Als onderzoeker heb ik hierdoor geen verder onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de notaris.”
5. Zijn er nog opmerkingen die u voor de verdere beoordeling van deze zaak van belang acht?
“Er zijn meerdere redenen aan te geven waarom de heer [erflater] mevrouw [eiseres in conventie] als bewindvoerder wel gewenst zou kunnen hebben. De heer [erflater] is levenslang omringt geweest door vrouwen die voor hem zijn 'droogje en natje' regelden. Mevrouw [eiseres in conventie] deed hem aan zijn moeder denken. Zoon [gedaagde in conventie] was daarbij geen aantrekkelijk alternatief Met zoon [gedaagde in conventie] lijkt de relatie nooit warm te zijn geweest. Daarbij werd de heer [erflater] in de loop van zijn (beginnende) dementie achterdochtig, mogelijk als gevolg van overzicht verlies. Hij had meer moeite met de financiële constructies rondom zijn zoon en leunde toenemend op mevrouw [eiseres in conventie] . De dreigende toon van zijn zoon richting mevrouw [eiseres in conventie] zal mogelijk de achterdocht versterkt hebben en zal door de heer [erflater] gezien zijn als een rechtstreekse bedreiging van zijn noodzakelijke eigen zorg. De heer [erflater] zal het beslist niet hebben kunnen overzien hoe hij moest overleven zonder de steun van mevrouw [eiseres in conventie] .
Het blijft voor mij als onderzoeker niet duidelijk of bovengenoemde mogelijke voorkeur voor mevrouw [eiseres in conventie] uiteindelijk ook heeft gezorgd voor de verandering van het testament door de heer [erflater] .”
2.4
Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om zich over het deskundigenrapport uit te laten. Volgens [gedaagde in conventie] is op grond van het deskundigenrapport komen vast te staan dat erflater op 15 december 2016 een geestelijke stoornis had die aan een redelijke waardering van alle bij het testament betrokken belangen in de weg stond, dan wel onder invloed waarvan erflater het testament heeft gemaakt. Dat betekent, zo stelt [gedaagde in conventie] , dat moet worden geconcludeerd dat het testament nietig is. [eiseres in conventie] stelt zich daarentegen op het standpunt dat het deskundigenrapport om meerdere redenen deze conclusie niet kan dragen en dat de vordering van [gedaagde in conventie] tot nietigverklaring van het testament voor afwijzing gereed ligt. Voor het geval de vordering van [gedaagde in conventie] naar het oordeel van de kantonrechter niet voor afwijzing gereed ligt, verzoekt [eiseres in conventie] de kantonrechter een nieuwe deskundige te benoemen (op de voet van artikel 194 Rv), waartoe zij een deskundige voorstelt, dan wel een tegenonderzoek te gelasten (op de voet van artikel 200 Rv) en daarbij de door haar genoemde (partij)deskundige, alsmede de notaris als getuigen te doen horen.
2.5
Het meest verstrekkende bezwaar van [eiseres in conventie] tegen het deskundigenrapport betreft haar stelling dat [arts] gelet op het zogeheten ‘VIA/EPN Protocol beoordeling wils(on)bekwaamheid in het kader van het levenstestament en andere notariële akten’ (productie 15 bij de akte uitlaten van [eiseres in conventie] van 16 februari 2022; hierna: het protocol) ter zake niet als deskundige kan worden aangemerkt. Aan dat bezwaar gaat de kantonrechter voorbij. In het protocol is opgenomen dat onderzoek naar de mate en duur van wilsonbekwaamheid valt onder de competenties van de arts Maatschappij en Gezondheid (profiel Indicatie en Advies) óf de daartoe opgeleide adviserende arts, niet zijnde een behandelend arts (conform gedragsregels KNMG). Uit het antwoord van [arts] op vraag 1, waarvan de inhoud op zichzelf door [eiseres in conventie] niet is weersproken, volgt dat dat [arts] als een ‘daartoe opgeleide adviserende arts’ in de zin van het protocol moet worden aangemerkt. Dat hij in relatie tot erflater als een ‘behandelend arts’ heeft te gelden en zich om die reden van een oordeel omtrent de wils(on)bekwaamheid van erflater dient te onthouden, zoals bedoeld in het protocol, is gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van de kantonrechter is [arts] derhalve gekwalificeerd om in deze zaak als deskundige op te treden.
2.6
[eiseres in conventie] stelt voorts dat de totstandkoming van het deskundigenrapport gebreken vertoont, omdat onvoldoende hoor en wederhoor is toegepast en omdat het cliënt-dossier van de notaris ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Ook kunnen de getrokken conclusies, zo stelt [eiseres in conventie] , niet door de voorliggende feiten worden gedragen. De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt.
2.7
Uit het deskundigenrapport blijkt dat daarin op een deel van de vragen en opmerkingen die naar aanleiding van het concept-rapport namens [eiseres in conventie] naar voren zijn gebracht (bijlage 14 bij de deskundigenrapport) in het geheel niet is gereageerd. Zo zijn namens [eiseres in conventie] meerdere, naar het oordeel van de kantonrechter voor de beoordeling in deze zaak relevante vragen (A19-21) gesteld met betrekking tot het antwoord van de deskundige op vraag 3, waarin de deskundige oordeelt dat de wilsverklaring op 15 december 2016 onder invloed van de nadien op 6 maart 2017 bij erflater vastgestelde dementie is gedaan, welke vragen door de deskundige naar eigen zeggen zijn ‘genegeerd’. Ook de vraag van [eiseres in conventie] waarom de deskundige de bevindingen van de notaris niet van belang acht (A22), is in het deskundigenrapport niet beantwoord. De deskundige heeft weliswaar naar aanleiding van die vraag in het definitieve rapport onder ‘werkwijze’ de opmerking toegevoegd dát hij het niet nodig heeft gevonden ‘in gesprek te gaan’ met de notaris, maar daarmee heeft de deskundige niet toegelicht wáárom hij het voor zijn beoordeling niet van belang acht om kennis te nemen van de aantekeningen van de notaris met betrekking tot diens beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflater op en omstreeks 15 december 2016. Ook op de laatste vraag van [eiseres in conventie] (A26) om een nadere toelichting op de slotopmerking van de deskundige in het antwoord op vraag 5 (
“Het blijft voor mij als onderzoeker niet duidelijk of bovengenoemde mogelijke voorkeur voor mevrouw [eiseres in conventie] uiteindelijk ook heeft gezorgd voor de verandering van het testament door de heer [erflater] .”)is in het deskundigenrapport geen enkel antwoord gegeven, terwijl een nadere toelichting op dat punt, in het licht van de aan de deskundige voorgelegde vraagstelling, wel had mogen worden verwacht.
2.8
Naar het oordeel van de kantonrechter geeft het deskundigenrapport, mede gelet op het voorgaande, onvoldoende inzicht in zowel de wijze van totstandkoming als de strekking van het oordeel van de deskundige dat erflater het testament op 15 december 2016
onder invloed vande op dat moment bij erflater aanwezige geestelijke stoornis heeft gemaakt (antwoord op vraag 3). De kantonrechter ziet daarin aanleiding om op grond van artikel 87 en 194 lid 5 Rv een mondelinge behandeling te bevelen, opdat de deskundige in aanwezigheid van partijen mondeling een nadere toelichting zal kunnen geven en partijen de deskundige desgewenst ook zelf vragen kunnen stellen, voor zover dit vragen zijn die in direct verband staan met de vragen die in het tussenvonnis van 6 april 2022 aan de deskundige zijn voorgelegd.
2.9
De zaak zal naar de rol worden verwezen om partijen en de deskundige in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata op te geven. Partijen zullen daarbij eveneens kenbaar kunnen maken of zij op de voet van artikel 87 lid 3 Rv tijdens deze mondelinge behandeling een of meer getuigen en/of partijdeskundigen willen doen horen, zoals de reeds door [eiseres in conventie] genoemde heer [naam] van [deskundigen] te [plaats] en de notaris, onder opgave van de gegevens alsmede de verhinderdata van deze personen.
2.1
Nadat partijen zich hebben uitgelaten, dan wel de termijn daarvoor ongebruikt is verstreken, zal de datum en het tijdstip voor de mondelinge behandeling worden bepaald en schriftelijk aan partijen en de deskundige worden medegedeeld. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daar gezamenlijk om verzoeken.
2.11
Een partij die bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nog stukken in het geding wenst te brengen, dient ervoor te zorgen dat de kantonrechter en (de gemachtigde van) de wederpartij, uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting, een afschrift van deze in het geding te brengen stukken hebben ontvangen.
2.12
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
3.1
bepaalt dat partijen in persoon en met hun gemachtigden op een nader te bepalen datum en tijd moeten verschijnen in het Gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg;
3.2
beveelt daarbij op de voet van artikel 194 lid 5 Rv de verschijning van de bij tussenvonnis van 6 april 2022 benoemde deskundige de heer dr. [arts] , teneinde het deskundigenbericht mondeling nader toe te lichten;
3.3
stelt partijen in de gelegenheid om
uiterlijk op woensdag 14 juni 2023hun verhinderdata voor de maanden juli tot en met december 2023 op te geven en kenbaar te maken of zij een of meer getuigen en/of partijdeskundigen willen doen horen, onder opgave van de gegevens alsmede de verhinderdata van deze personen;
3.4
stelt de deskundige in de gelegenheid om
uiterlijk op woensdag 14 juni 2023zijn verhinderdata voor de maanden juli tot en met december 2023 op te geven;
3.5
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden;
3.6
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.