ECLI:NL:RBZWB:2023:3527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning dubbele kinderbijslag en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de toekenning van dubbele kinderbijslag. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag voor haar dochter, welke door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) was afgewezen. De SVB had in een primair besluit van 14 juni 2021 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 27 januari 2022. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 november 2022 heeft de rechtbank vragen geformuleerd voor het CIZ, waarna de SVB op 19 januari 2023 een reactie heeft overgelegd. Op basis van een nieuwe verklaring van de kinderarts, die op 22 maart 2023 door verzoekster was ingediend, heeft het CIZ een positief advies afgegeven. De SVB heeft vervolgens op 3 april 2023 het bestreden besluit ingetrokken en besloten om verzoekster alsnog met ingang van 1 januari 2021 dubbele kinderbijslag toe te kennen.

Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de SVB veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.710,40. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de SVB verplicht is het griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1433 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. drs. B.A.J. van Bokhoven),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, de SVB

(gemachtigde: mr. A. Marijnissen).

Procesverloop

In het besluit van 14 juni 2021 (primair besluit) heeft de SVB besloten de aanvraag van verzoekster om met ingang van 1 januari 2020 dubbele kinderbijslag toe te kennen voor haar dochter [naam dochter] , af te wijzen.
In het besluit van 27 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van de SVB. Naar aanleiding van de zitting heeft de rechtbank in afstemming met partijen een aantal vragen geformuleerd voor het CIZ en deze naar de SVB gezonden.
Op 19 januari 2023 heeft de SVB de reactie van het CIZ op de vragen van de rechtbank overgelegd. Op 22 maart 2023 heeft verzoekster schriftelijk gereageerd, met daarbij een (nieuwe) verklaring van de kinderarts van [naam dochter] . Op basis van deze verklaring heeft het CIZ alsnog een positief advies afgegeven. Naar aanleiding van dit positieve advies heeft de SVB het bestreden besluit op 3 april 2023 ingetrokken en besloten om verzoekster alsnog met ingang van 1 januari 2021 dubbele kinderbijslag toe te kennen voor [naam dochter] .
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de SVB te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep. De zitting op 3 april 2023 is niet doorgegaan. Verzoekster heeft verwezen naar het op 15 november 2022 ingediende formulier proceskosten. Daarop staan vermeld de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en reiskosten van eiseres (130 kilometer).
De SVB heeft de rechtbank meegedeeld dat zij instemt met een veroordeling in de kosten van beroep ter hoogte van twee punten (één voor het indienen van het beroepschrift en één voor vertegenwoordiging ter zitting).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder (nadere) zitting uitspraak op het verzoek.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de SVB volledig tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster, en is het primaire besluit herroepen. De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen en de SVB veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, te weten de proceskosten in beroep. Niet is gebleken van een reeds in de bezwaarfase verzochte proceskostenveroordeling, zodat deze kosten niet alsnog in beroep in aanmerking kunnen komen voor vergoeding.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
Verzoekster heeft daarnaast verzocht om een vergoeding van de reiskosten die zij heeft gemaakt om naar de zitting van 17 november 2022 te komen. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten die zijn gemaakt met de laagste klasse openbaar vervoer, of met een kilometervergoeding van € 0,28 als reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is. [1] De rechtbank heeft de reisplanner voor het openbaar vervoer op www.9292ov.nl geraadpleegd en daaruit blijkt dat het voor verzoekster niet alleen twee keer sneller, maar ook goedkoper was om met de auto naar de rechtbank te komen. Dat heeft zij feitelijk ook gedaan. De rechtbank stelt de te vergoeden reiskosten daarom vast op € 36,40 (130 km x € 0,28).
De rechtbank wijst erop dat de SVB op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot de SVB moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de SVB in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.710,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 17 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Art. 1 onder d en art. 2 lid 1 onder d Bpb en art. 11 lid 1 onder d Besluit tarieven in strafzaken