ECLI:NL:RBZWB:2023:3532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22-027971 en 22-027970
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor ondergane inverzekeringstelling en kosten rechtsbijstand

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een schadevergoeding heeft aangevraagd op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster, geboren in 1973 en woonachtig in Breda, heeft op 9 oktober 2017 in verzekering gesteld en op 12 oktober 2017 weer in vrijheid gesteld. De officier van justitie heeft de zaak op 21 december 2021 geseponeerd, maar verzoekster heeft pas op 21 november 2022 van deze beslissing kennisgenomen. In haar verzoekschrift vraagt zij een vergoeding van € 520,00 voor de dagen die zij in verzekering heeft doorgebracht, alsook een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, oorspronkelijk ter hoogte van € 4.447,42, maar later verlaagd naar € 2.074,61. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van verzoekster beoordeeld, waarbij de advocaat aanvoerde dat verzoekster niet eerder op de hoogte was van het sepot. De rechtbank oordeelt dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek en dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank kent een vergoeding toe van € 520,00 voor de inverzekeringstelling en € 2.754,61 voor de kosten van rechtsbijstand, inclusief de kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De totale vergoeding bedraagt € 3.274,61. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier S.H.M.R. Chevalier-Verbunt en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-821127-17
rk-nummers: 22-027971 en 22-027970
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 7 december 2022, in de zaak:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [woonadres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.B.M. Poppelaars te (4818 SJ) Breda, Parkstraat 10 (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).
Verzoekster is [verzoekster] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 520,00, € 520,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4.447,42, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 2 december 2021;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 9 oktober 2017 in verzekering is gesteld en op 12 oktober 2017 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 30 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. I.A.M.M. Haenen en mr. R.B.M. Poppelaars als gemachtigd advocaat van verzoekster gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster is aangevoerd zij in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer op 9 oktober 2017 in verzekering is gesteld en op 12 oktober 2017 is heengezonden. Bij beslissing van de officier van justitie van 21 december 2021 is de zaak geseponeerd. Verzoekster is daarvan op 21 november 2022 in kennis gesteld. Verzoekster acht het redelijk dat aan haar een vergoeding wordt toegekend van € 520,00 voor de dagen die zij in verzekering op het politiebureau heeft doorgebracht. Daarnaast heeft verzoekster kosten gemaakt voor de aan haar verleende rechtsbijstand en verzoekt daarvoor een vergoeding van € 4.447,42, een en ander te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek nu het verzoek te laat is ingediend. Uit een door haar voorafgaand aan de zitting verstuurde screenshot afkomstig van het systeem Compas blijkt dat de beslissing tot sepot is gegeven op 2 december 2021 en dat de kennisgeving op 3 december is verstuurd naar [adres] te [plaats].
Mr. Poppelaars heeft in raadkamer ten aanzien van de ontvankelijkheid van verzoekster aangevoerd dat hij bij (herhaaldelijke) navraag bij het Openbaar Ministerie naar de stand van zaken pas op 21 november 2022 het bericht heeft ontvangen dat de strafzaak tegen verzoekster is geseponeerd. Van deze beslissing heeft hij verzoekster direct in kennis gesteld. Verzoekster wist niet eerder dan op dat moment dat de strafzaak tegen haar geseponeerd was. Dat de kennisgeving sepot volgens een screenshot uit Compas op 3 december 2021 naar het adres van verzoekster is verstuurd, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat zij deze kennisgeving ook daadwerkelijk heeft ontvangen en daar kennis van heeft genomen. De advocaat stelt zich dan ook op het standpunt dat verzoekster wel degelijk ontvankelijk is in haar verzoek.
Voorts heeft de advocaat aangevoerd dat de aanvankelijk verzochte vergoeding van kosten rechtsbijstand dient te worden gematigd nu abusievelijk piketuren ( 7,4 uren van 9 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017) in rekening zijn gebracht die door de toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand, Raad voor de rechtsbijstand zijn vergoed. Namens verzoekster wordt thans verzocht om een bedrag ter hoogte van € 2.074,61.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoekster is geseponeerd. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan haar een vergoeding toe te kennen voor de dagen die zij in verzekering heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoekster heeft
4 dagen in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau. De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 520,00.
De advocaat heeft in raadkamer namens verzoekster aangevoerd dat de verzochte vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand dient te worden gematigd en dat thans een vergoeding wordt verzocht
€ 2.074,61.Gelet op de in houd van het verzoek en de nadere toelichting door de advocaat in raadkamer acht de rechtbank het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 520,00, bestaande uit schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.754,61, bestaande uit:
- € 2.074,61 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de opstelling, indiening en mondelinge behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.274,61zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “
[verzoekster]/OM vergoeding”.
Deze beslissing is op 3 mei 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2023.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).