ECLI:NL:RBZWB:2023:3534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22-028263
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een auto en geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die de teruggave van een inbeslaggenomen Seat en een geldbedrag verzocht. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.C.W. Wingens, stelde dat de auto en het geld aan haar toebehoorden en dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave. De officier van justitie, mr. I.A.M.M. Haenen, was van mening dat het beslag moest blijven bestaan, omdat klaagster op het moment van een drugsdeal in de auto aanwezig was en er een vermoeden bestond dat het geld afkomstig was van criminele activiteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster als eigenaar van de Seat kan worden aangemerkt, maar dat er onvoldoende bewijs was dat zij op de hoogte was van de criminele activiteiten die zich in de auto afspeelden. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de Seat later verbeurd zou worden verklaard, maar dat er onvoldoende gronden waren om het beslag op de auto te handhaven. Daarom werd het klaagschrift ten aanzien van de Seat gegrond verklaard en werd de teruggave gelast.

Wat betreft het geldbedrag oordeelde de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat dit geld later verbeurd zou worden verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat het geld daadwerkelijk aan klaagster toebehoorde. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ten aanzien van het geld ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door het Openbaar Ministerie en klaagster worden aangevochten bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 22-028263
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]geboren op [geboortedag] 1997,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: klaagster.
Klaagster heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. L.C.W. Wingens, advocaat te Tilburg, op het adres Willem II straat 70, 5038 BJ Tilburg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 29 november 2022 onder [belanghebbende] in het strafvorderlijk onderzoek tegen die [belanghebbende] in beslag zijn] genomen: een personenauto, merk Seat Leon, voorzien van het [kenteken] (hierna: de Seat) en een geldbedrag van € 3.000,--;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 8 december 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 30 maart 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. I.A.M.M. Haenen en mr. L.C.W. Wingens als gemachtigd raadsvrouw van klaagster.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klaagster. Daartoe is aangevoerd dat de inbeslaggenomen Seat aan klaagster toebehoort. Klaagster meent dat de auto niet vatbaar is voor verbeurdverklaring. Ook het geldbedrag, behoudens
€ 300,--, komt aan klaagster toe. Dit geldbedrag heeft klaagster mogen ontvangen in verband met schade aan een andere auto en is afkomstig van de verzekering. Dit geld is op de rekening van haar partner [belanghebbende] gestort nu deze betrokken was bij het ongeval. Het geldbedrag had klaagster in contanten opgenomen en was bestemd voor cadeaus en de op komst zijnde baby. Haar partner [belanghebbende] had het geldbedrag die avond bij zich. Klaagster is van mening dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave van de auto en het geldbedrag aan klaagster. Redenen waarom het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft in raadkamer aangevoerd dat klaagster stelt eigenaar te zijn van de Seat en het grootste gedeelte van het geldbedrag. De Seat staat ook op naam van klaagster. Klaagster heeft stukken aan de raadsvrouw toegestuurd waaruit blijkt dat zij ten behoeve van [bedrijf] een bedrag van € 4.600,-- euro heeft gepind. Naast dit bedrag heeft zij een klein deel van het aankoopbedrag is contanten betaald. Zij heeft aangegeven dat zij haar Seat wel eens uitleent aan haar haar vriend [belanghebbende] , onder meer in verband met het ophalen van haar zoontje, maar ook omdat het klaagster werd afgeraden om tijdens haar zwangerschap zelf te rijden. De raadsvrouw meent dat de omstandigheid dat [belanghebbende] af en toe de Seat van klaagster gebruikt onvoldoende is om vast te stellen dat hij de feitelijke rechthebbende van de Seat zou zijn.
Ten aanzien van het strafvorderlijk belang merkt de raadsvrouw op dat ingevolge artikel 33a, tweede lid aanhef onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) verbeurdverklaring van een voorwerp dat niet aan een veroordeelde toebehoort mogelijk is als de rechthebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat er een relatie bestaat tussen het voorwerp en een strafbaar feit. Uit het summiere dossier volgt dat [belanghebbende] op 29 november 2022 samen met klaagster in de Seat reed en dat door [belanghebbende] mogelijk drugs aan een getuige zou zijn verkocht. Klaagster erkent dat zij op dat moment ook in de auto zat. Zij geeft echter stellig aan zich te herinneren dat zij kort bij een man en een vrouw zijn gestopt, maar dat zij niet heeft meegekregen dat daarbij iets werd overhandigd. Indien zij wist of een vermoeden had dat er drugs zou worden verhandeld, dan was zij nooit samen met haar kindje in de auto gestapt. Volgens de politie ging het slechts om één korte ontmoeting en hebben zij niet gezien dat er meerdere kopers zijn geweest. Er is ook maar een kleine hoeveelheid drugs bij [belanghebbende] aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden acht de raadsvrouw het aannemelijk dat klaagster niet wist wat er gaande was en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de Seat later verbeurd zullen worden verklaard.
Ten aanzien van het geld heeft de raadsvrouw aangevoerd dat voldoende is aangetoond dat dit geld afkomstig is van een schade-uitkering door de verzekering. Hoewel [belanghebbende] degene is die met (een andere) auto van klaagster schade heeft gereden en het verzekeringsgeld op zijn rekening is gestort, komt het geld haar toe. Haar naam staat ook in de mail van de verzekeraar genoemd. Het geld was bestemd voor aankopen voor de baby en de feestdagen. Klaagster heeft het geld hard nodig en hoopt daar spoedig weer over te kunnen beschikken.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het beslag op de Seat en het geld gehandhaafd dient te blijven. Ten aanzien van de Seat kan op basis van de voorhanden zijnde stukken weliswaar worden vastgesteld dat klaagster eigenaar daarvan is, maar dat staat volgens de officier van justitie aan een verbeurdverklaring niet in de weg. Klaagster zat naast [belanghebbende] op het moment dat er een drugsdeal plaatsvond, zodat niet kan worden gesteld dat zij niet op de hoogte was van het handelen van haar vriend. De officier van justitie meent dat ook niet aannemelijk is geworden dat klaagster daar niets van heeft meegekregen. Om die reden acht zij het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de Seat zal bevelen.
Ook ten aanzien van het geld acht de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk dat later een verbeurdverklaring daarvan zal worden bevolen. Klaagster stelt dat het geld afkomstig is van een schade uitkering door de verzekering. Zij zou dit geld hebben gepind. Dat wil volgens de officier van justitie echter niet zeggen dat het in de auto aangetroffen contante geldbedrag ook afkomstig is van de schade-uitkering door de verzekering. De officier van justitie acht het aannemelijk dat dit geld afkomstig is van het dealen in harddrugs en dus aan [belanghebbende] toebehoort. Weliswaar volgt uit het dossier dat er een kleine hoeveelheid harddrugs in de auto is aangetroffen, maar uit de inbeslaggenomen en uitgelezen telefoon van [belanghebbende] blijkt dat er sprake is van een periode van dealen, hetgeen in de uiteindelijke strafzaak kan worden meegenomen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , moet de rechter, bij een artikel 94 Sv-beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende op dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
In dit geval is klaagster een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt. Klaagster stelt rechthebbende te zijn en klaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave.
De rechtbank is ten aanzien van de inbeslaggenomen Seat van oordeel dat klaagster - tevens tenaamgestelde - als redelijkerwijs rechthebbende op de Seat kan worden aangemerkt nu het raadkamerdossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om anders te concluderen.
Nu klaagster een ander is dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt zal de rechtbank bij de beoordeling ook rekening moeten houden met artikel 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr. In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden een voorwerp dat niet aan de veroordeelde toebehoort kan worden verbeurd verklaard. Die verbeurdverklaring is mogelijk als de rechthebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat - kort gezegd - er een relatie bestaat tussen het voorwerp en een strafbaar feit.
Op 29 november 2022 is de Seat van klaagster onder haar vriend [belanghebbende] inbeslaggenomen wegens verdenking van het dealen van harddrugs vanuit de Seat. Klaagster zat op het moment van de (vermoedelijke) overdracht van drugs, volgens een getuige naast [belanghebbende] in de auto. De rechtbank acht het aannemelijk dat zij iets van het dealen in drugs moet hebben meegekregen. De rechtbank is echter op basis van de voorhanden zijnde stukken - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - van oordeel dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat klaagster al op het moment dat zij haar auto aan [belanghebbende] ter beschikking stelde om deze te besturen, wist dat vanuit die auto een (vermoedelijke) verkoop van verdovende middelen zou gaan plaatsvinden. Gelet op die omstandigheid acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat de Seat later verbeurd zal worden verklaard. De rechtbank zal het klaagschrift ten aanzien van de Seat dan ook gegrond verklaren en de teruggave daarvan aan klaagster gelasten.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring daarvan zal bevelen. De rechtbank kan op basis van de haar ter beschikking gestelde informatie niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat het geld aan klaagster toebehoort nu [belanghebbende] heeft verklaard dat het geld op zijn rekening is gestort en het niet ging om een uitkering in verband met schade aan de Seat, maar in verband met schade aan een andere auto. Bovendien is niet gebleken en kan op basis van het raadkamerdossier niet worden vastgesteld dat het geld dat in de Seat is aangetroffen ook het geld is dat in mei 2022 door de verzekeraar is uitgekeerd. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk dat het geld later verbeurd zal worden verklaard. De rechtbank zal het klaagschrift ten aanzien van het geld dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond voor zover het is gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag op de Seat en gelast de teruggave daarvan aan klaagster;
- verklaart het klaagschrift ten aanzien van het verzochte geldbedrag ongegrond.
Deze beslissing is op 3 mei 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2023.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).