ECLI:NL:RBZWB:2023:3543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22-025383 en 22-025382
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1997, die een schadevergoeding vroeg wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker was op 4 juni 2019 aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en is op 18 augustus 2022 vrijgesproken. Hij verzocht om een totale schadevergoeding van € 8.460,00 voor de dagen die hij in verzekering heeft doorgebracht en € 5.730,00 voor gederfde inkomsten, alsmede een vergoeding voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft de procedure op 30 maart 2023 behandeld, waarbij de officier van justitie en de gemachtigde advocaat van verzoeker aanwezig waren. Verzoeker was niet verschenen. De officier van justitie steunde het verzoek voor de vergoeding van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, maar stelde dat de gederfde inkomsten verlaagd moesten worden met bespaarde kosten van levensonderhoud. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op een schadevergoeding op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in totaal 84 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 2 dagen op het politiebureau en 82 dagen in het Huis van Bewaring. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 8.460,00 voor de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 4.000,20 voor gederfde inkomsten, na aftrek van bespaarde kosten van levensonderhoud. De totale toegekende schadevergoeding bedraagt € 13.050,20, met een bijkomende vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De rechtbank wees het verzoek voor het overige af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-135165-19
rk-nummers: 22-025383 en 22-025382
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 8 november 2022, in de zaak:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [woonadres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.B.M. Poppelaars te (4818 SJ) Breda, Parkstraat 10 (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 8.460,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 5.730,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00, € 340,00, voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige stafkamer van deze rechtbank van 18 augustus 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 4 juni 2019 in verzekering is gesteld en op 26 augustus 2019 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 30 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. I.E.M.M. Haenen en mr. R.B.M. Poppelaars als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer op 4 juni 2019 is aangehouden en in verzekering is gesteld wegens verdenking van overtreding van de Opiumwet. Op 6 juni 2019 is verzoeker in bewaring gesteld en per 26 augustus 2019 is hij onder voorwaarden geschorst uit de voorlopige hechtenis. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 18 augustus 2022 is verzoeker vrijgesproken. Verzoeker acht het redelijk dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van in totaal € 8.460,00 voor de twee dagen die hij op het politiebureau heeft doorgebracht en voor de 82 dagen die hij in het Huis van Bewaring heeft verbleven. Voorts wordt door verzoeker verzocht om vergoeding van schade wegens gederfde inkomsten ad € 5.730,00 nu hij 59 dagen als gevolg van de detentie niet heeft kunnen werken, een en ander te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding wegens de door verzoeker ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis toewijsbaar is. Tevens acht zij een vergoeding wegens gederfde inkomsten ten gevolge van de detentie toewijsbaar met dien verstande dat zij daarbij uitgaat van een nettobedrag ter hoogte van € 4.885,20 en
dat de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud á € 15,00 per dag in mindering dienen te worden gebracht op dit schadebedrag, zodat in totaal een bedrag ter hoogte van € 4.000,20 toewijsbaar is.
Mr. Poppelaars heeft in raadkamer aangevoerd dat hij zich kan vinden in de conclusie en berekening van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de verzochte vergoeding ex artikel 533 en 530 Sv, met dien verstande dat hij zich verzet tegen een aftrek van € 15,00 per dag vanwege tijdens detentie bespaarde kosten van levensonderhoud. Hij stelt zich op het standpunt dat verzoeker tijdens detentie ook in zijn levensonderhoud moest voorzien.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is vrijgesproken. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan hem een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij in verzekering heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft volgens de berekening van de rechtbank in
totaal 84 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 2 op het politiebureau in het kader van de inverzekeringstelling en 82 dagen in het Huis van Bewaring. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 8.460,00.
Verzoeker heeft een bedrag ter grootte van
€ 5.730,00verzocht voor inkomstenderving. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen welke verzoeker niet heeft kunnen werken als gevolg van de ondergane detentie, met dien verstande dat het nettoloon in plaats van het brutoloon zal worden toegekend. De rechtbank stelt de vergoeding vast op een (netto) bedrag van in totaal
€ 4.000,20 (472 uren x € 10,35). De rechtbank is voorts van oordeel dat de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op voornoemd schadebedrag. De rechtbank stelt deze kosten naar redelijkheid vast op een bedrag van € 10,00 per dag, derhalve in totaal een bedrag van € 590,00 (59 nachten x
€ 10,00). De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 4.590,20.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 13.050,20, bestaande uit:
- € 8.460,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis en
- € 4.590,20, voor schade wegens gederfde inkomsten.
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de opstelling, indiening en mondelinge behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 13.730,20zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “
[verzoeker]/OM vergoeding”.
Deze beslissing is op 3 mei 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2023.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).