Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [woonadres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.B.M. Poppelaars te (4818 SJ) Breda, Parkstraat 10 (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).
1.De procedure
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 8.460,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
- € 5.730,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- het vonnis van de meervoudige stafkamer van deze rechtbank van 18 augustus 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
- de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 4 juni 2019 in verzekering is gesteld en op 26 augustus 2019 in vrijheid is gesteld;
- de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
2.De beoordeling
totaal 84 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 2 op het politiebureau in het kader van de inverzekeringstelling en 82 dagen in het Huis van Bewaring. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
€ 5.730,00verzocht voor inkomstenderving. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen welke verzoeker niet heeft kunnen werken als gevolg van de ondergane detentie, met dien verstande dat het nettoloon in plaats van het brutoloon zal worden toegekend. De rechtbank stelt de vergoeding vast op een (netto) bedrag van in totaal
€ 4.590,20.
€ 680,00toegekend.
3.De beslissing
€ 13.050,20, bestaande uit:
€ 13.730,20zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “
[verzoeker]/OM vergoeding”.