ECLI:NL:RBZWB:2023:3547

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22-025680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake conservatoir beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, geboren in 1992, een klaagschrift indiende op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster verzocht om opheffing van het beslag op goederen die in beslag waren genomen in een strafzaak tegen haar ex-partner, [belanghebbende]. De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster niet bij de behandeling van het klaagschrift aanwezig was, maar dat zij wel behoorlijk was opgeroepen. De officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de gemachtigd waarnemend raadsvrouw van klaagster, mr. S. van Minderhout, waren wel aanwezig.

Klaagster stelde dat de in beslag genomen goederen, waaronder luxe artikelen zoals een Louis Vuitton armband en Gucci tas, haar eigendom waren en dat zij deze niet door een strafbaar feit had verkregen. De raadsvrouw voerde aan dat klaagster op de dag van de doorzoeking in de woning van [belanghebbende] aanwezig was en dat de goederen privé-eigendom waren. De officier van justitie betwistte echter dat klaagster de feitelijk rechthebbende was en verwees naar observaties die aantoonden dat klaagster niet in de woning was geweest voorafgaand aan de doorzoeking.

De rechtbank oordeelde dat klaagster niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij de rechthebbende was van de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet aan de rechter is om in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak te treden. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan bewijs, verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond. De beslissing werd genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-140377-22
rk.nummer: 22-025680
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster],
geboren op [geboortedag] 1992,
hierna te noemen: klaagster.
Klaagster heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda, op het adres Parkstraat 10, 4818 SJ Breda (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 23 juni 2022 onder [belanghebbende] in het strafvorderlijk onderzoek tegen die [belanghebbende] in beslag zijn genomen: een armband van het merk Louis Vuitton, een tas van het merk Gucci, een horloge van het merk Michael Kors, een tas van het merk Michael Kors, een tas van het merk Prada en een horloge van het merk Hublot (hierna: de goederen);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 8 november 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 30 maart 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. I.E.M.M. Haenen en mr. S. van Minderhout als gemachtigd waarnemend raadsvrouw van klaagster.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klaagster. Daartoe is aangevoerd dat in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer een aantal goederen in beslag is genomen waarvan klaagster stelt eigenaar te zijn. Zij heeft deze niet door enig strafbaar feit verkregen. Zij wordt bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren van het beslag en stelt dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen opheffing van het beslag en de gevraagde teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De raadsvrouw heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat klaagster sinds 2018 de ex-partner van verdachte [belanghebbende] is. Klaagster is de dag van de doorzoeking op 23 juni 2023 omstreeks 06:00 uur in de woning van haar ex-partner aangetroffen, zo blijkt ook uit het dossier. De politie gaat er, gelet op het vroege tijdstip en de omstandigheid dat zij uit de slaapkamer kwam, op dat moment ook vanuit dat klaagster daar samen met haar kind woonachtig was. Klaagster stelt ook dat zij daar verbleef. De goederen die in beslag zijn genomen betroffen privé goederen die klaagster bij zich had toen zij in de woning was. De raadsvrouw meent dan ook dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat klaagster de eigenaar is van de inbeslaggenomen goederen waarvan teruggave wordt verzocht. Het dossier biedt volgens de raadsvrouw onvoldoende aanwijzingen dat de goederen aan [belanghebbende] zouden toebehoren en dat voortduring van het beslag ingevolge artikel 94a, vierde en vijfde lid Sv gerechtvaardigd zou zijn. Voorts stelt de raadsvrouw dat voortduring van het beslag disproportioneel is nu de goederen inmiddels al negen maanden onder beslag liggen en het nog onduidelijk is wanneer verdere vervolging zal plaatsvinden.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven nu klaagster niet heeft kunnen aantonen dat zij de feitelijk rechthebbende van de inbeslaggenomen goederen is. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de observaties gedurende een maand voorafgaand aan de doorzoeking van de woning van verdachte [belanghebbende]. Daaruit volgt dat door medewerkers van het observatieteam niet is waargenomen dat klaagster in die periode in de woning is geweest, hetgeen ook wel past bij het feit dat klaagster sinds 2018 van [belanghebbende] is gescheiden. Dat klaagster op de dag van de doorzoeking wel in de woning aanwezig was wil niet zeggen dat de inbeslaggenomen goederen waarvan zij thans om teruggave verzoekt, aan haar toebehoren. Zij heeft daartoe ook geen stukken ter onderbouwing overgelegd, zodat de officier van justitie ervan uit gaat dat de goederen toebehoren aan [belanghebbende] en niet aan klaagster. Het klaagschrift dient volgens de officier van justitie dan ook ongegrond te worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave.
Indien een derde – als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht – die stelt eigenaar te zijn, op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in haar beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechtbank tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet. (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.15).
Als degene die in een artikel 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter – ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet – het verzoek om teruggave af te wijzen (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1478).
De rechtbank is van oordeel dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op de beslagen goederen moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In onderliggende strafzaak (
onderzoek Kolossus) zijn na een machtiging van de rechter-commissaris tot het leggen van conservatoir beslag op 23 juni 2022 onder de verdachte [belanghebbende] in zijn woning aan de [adres] goederen inbeslaggenomen tot verhaal van een op te leggen geldboete. Genoemde [belanghebbende] wordt verdacht - zo begrijpt de rechtbank - van betrokkenheid bij meerdere overtredingen van de Opiumwet en witwassen. Door klaagster wordt thans gesteld dat de onder [belanghebbende] inbeslaggenomen goederen aan haar toebehoren en dat zij die naar de woning van [belanghebbende] had meegenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van de thans voorhanden zijnde stukken niet kan worden vastgesteld dat de rechthebbende is van die goederen. Bij navraag door de rechtbank naar eventuele stukken ter onderbouwing heeft de raadsvrouw aangegeven dat deze niet beschikbaar zijn. Gelet op deze omstandigheden - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat buiten redelijke twijfel is dat klager als rechthebbende op de inbeslaggenomen goederen moet worden aangemerkt.
De vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert danwel of voortduring van het beslag proportioneel is, behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere beantwoording meer.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 3 mei 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2023.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).