ECLI:NL:RBZWB:2023:3548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22-027653
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van motorrijtuig en geldbedrag

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.H.J. Bals, een klaagschrift indiende op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster verzocht om opheffing van de inbeslagname van een motorrijtuig en een geldbedrag, die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een derde, [belanghebbende], waren genomen. Klaagster stelde dat zij de enige rechthebbende was van de in beslag genomen goederen, ondanks dat het motorrijtuig op naam van haar vader stond, omdat zij nog in afwachting was van haar rijbewijs. De officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, betwistte echter de eigendom van klaagster en stelde dat het Openbaar Ministerie niet kon vaststellen dat klaagster de rechthebbende was.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer op 30 maart 2023, werd duidelijk dat klaagster niet als verdachte was aangemerkt en dat er geen bewijs was dat de in beslag genomen goederen in relatie stonden tot enig strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat niet voldoende was aangetoond dat klaagster de rechthebbende was van het motorrijtuig en het geldbedrag. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van het motorrijtuig en het geldbedrag in stand blijft.

De beslissing werd genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-193922-22
rk.nummer: 22-027653
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 2001
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: klaagster.
Klaagster heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge op het adres Noordeinde 16, 4481 BJ Kloetinge.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 27 september 2022 onder [belanghebbende] in het strafvorderlijk onderzoek tegen die [belanghebbende] in beslag zijn genomen: een driewielig motorrijtuig van het Quadro3 en voorzien van het [kenteken] (hierna: motorrijtuig) en een geldbedrag van 2.400 euro (hierna: geldbedrag);
  • het klaagschrift, ingediend op 1 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 30 maart 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. I.E.M.M. Haenen, klaagster en mr. A.H.J. Bals als raadsman van klager en [belanghebbende] als belanghebbende.
Het klaagschrift strekt tot opheffing de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klaagster de enige rechthebbende is van het motorrijtuig en het geldbedrag die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [belanghebbende] in beslag zijn genomen. De tenaamgestelde van het motorrijtuig betreft weliswaar de vader van klaagster, echter dat is enkel omdat klaagster vanwege haar leeftijd nog in afwachting is van haar (motor)rijbewijs. Klaagster heeft geen afstand van de inbeslaggenomen goederen gedaan en is niet als verdachte aangemerkt. Zij stelt voorts dat niet is gebleken dat de goederen in relatie staan tot enig strafbaar feit. Klaagster wordt bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren daarvan, alsmede door het uitblijven van een last tot teruggave van het motorrijtuig en het geldbedrag. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen de gevraagde teruggave.
De raadsman heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat klaagster én [belanghebbende] niet vervolgd worden voor witwassen. Daarbij acht hij het opmerkelijk dat bij de doorzoeking in totaal 3.900 euro wordt aangetroffen en na overleg maar 2.400 euro in beslag wordt genomen. Daarnaast merkt de raadsman op dat het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen om onderzoek naar de tenaamstelling van het motorrijtuig te doen, nu zij stelt dat niet kan worden vastgesteld dat klaagster eigenaar is van het motorrijtuig en het klaagschrift al enige tijd geleden is ingediend. Nu zij geen nader onderzoek heeft verricht is dat een extra reden om het klaagschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt getseld dat op basis van het raadkamerdossier niet kan worden vastgesteld dat klaagster de eigenaar is van het motorrijtuig. Uit het uittreksel van de RDW blijkt dat het motorrijtuig sinds 18 juni 2022 op naam van [belanghebbende] staat. Daarmee staat volgens de officier van justitie het eigendom vast. Ook ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag heeft de officier van justitie zich op het standpunt getseld dat niet buiten redelijke twijfel is dat zij als rechthebbende van dat geld kan worden aangemerkt. Door klaagster zijn screenshots overgelegd waaruit blijkt dat er 6.700 euro in contanten is opgenomen. Daarmee wordt echter niet aangetoond het in de afzuigkap aangetroffen geld, dit gepinde geld betreft. Uit de overlegde afschriften van contante geldopnamens blijkt ook niet dat de opgenomen coupures dezelfde zijn als de coupures die tijdens de doorzoeking in de afzuigkap zijn aangetroffen. Uit informatie van de internetsite van de Geldmaat blijkt dat er geen coupures van 100 en 200 euro worden uitgegeven. Op het motorrijtuig en het geldbedrag rust conservatoir beslag ter zekerheid van een eventueel later op te leggen een geldboete. Gelet op voornoemde omstandighedsen acht de officier van justitie het niet onwaarschijnlijk dat de strafrechter later inderdaad een geldboete zal opleggen, zodat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden.
Klaagster heeft in raadkamer aangevoerd dat waar zij werkzaam is er vaker met coupures van 100 en 200 euro wordt betaald. Klaagster vond deze briefjes mooi en heeft ze geruild en bij haar spaargeld gestopt. De bankpas waarmee zij het geld heeft gepind is inmiddels vervangen door een nieuwe pas.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave.
Indien degene die in een artikel 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter – ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet – het verzoek om teruggave af te wijzen (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1478).
De rechtbank is van oordeel dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van het inbeslaggenomen motorrijtuig moet worden aangemerkt. Uit de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt dat niet klaagster, maar haar vader [belanghebbende] de tenaamgestelde van het motorrijtuig is. Dit wordt door klaagster ook niet betwist. Zij stelt echter dat het motorrijtuig op naam van haar vader is gezet, omdat zij op dat moment nog niet over het juiste rijbewijs beschikte. Zij heeft het motorrijtuig wel zelf gekocht en stelt daarmee eigenaar te zijn. Uit de door klaagster overlegde aankoopfactuur volgt echter niet dat klaagster het motorrijtuig heeft aangekocht. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat klaagster de rechthebbende is van het motorrijtuig.
Ook ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag is de rechtbank van oordeel dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van dat geld moet worden aangemerkt. Klaagster heeft screenshots van opnames van geld in de periode van februari 2022 tot en met 15 juli 2022 overgelegd. De rechtbank ziet echter geen enkel verband tussen deze opnames en het aangetroffen geldbedrag en is van oordeel dat klaagster daarmee niet de herkomst van het geld heeft aangetoond. Gelet op deze omstandigheid - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - is de rechtbank van oordeel dat klaagster niet redelijkerwijs als rechthebbende op de inbeslaggenomen goederen kan worden aangemerkt. De verklaring van de moeder van klaagster dat het geld aan klaagster toebehoort, maakt dit, mede gelet op de plek waar het geld is aangetroffen, niet anders.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.
De vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere beantwoording meer.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 3 mei 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2023.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).