ECLI:NL:RBZWB:2023:3584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
C/02/401483 / HA ZA 22-487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een gekraakte woning met proportionaliteitstoets en belangenafweging

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 24 mei 2023 een vonnis uitgesproken in een ontruimingsprocedure. De eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], hebben de rechtbank verzocht om gedaagden te veroordelen tot ontruiming van een woning en schuur die door hen zonder recht of titel in gebruik zijn genomen. De woning, eigendom van [eiser sub 1], is gekraakt en de eisers stellen dat dit inbreuk maakt op hun eigendoms- en huurrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden onrechtmatig handelen door zich toegang tot de woning te verschaffen en daar zonder toestemming van de eigenaar te verblijven.

De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de eisers en die van de gedaagden. De eisers hebben belang bij het uitoefenen van hun eigendomsrecht en het kunnen uitvoeren van noodzakelijke renovaties aan de woning. De gedaagden, aan de andere kant, hebben aangevoerd dat zij dakloos zouden worden indien zij de woning moeten verlaten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van de eisers zwaarder weegt, gezien de onrechtmatigheid van het verblijf van de gedaagden en de noodzaak voor de eisers om de woning te kunnen renoveren.

De rechtbank heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met een termijn van ontruiming vastgesteld op 14 juni 2023. Tevens zijn dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de ontruimingsverplichting voldoen. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de gedaagden gesteld. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in ontruimingszaken, waarbij de bescherming van eigendomsrechten en huurrechten centraal staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/401483 / HA ZA 22-487
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. R.V. Van den Wildenberg te Vught,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van Hulst te Utrecht,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
ZIJ WIENS NA(A)M(EN) IN REDELIJKHEID NIET KUNNEN WORDEN ACHTERHAALD EN DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK OF EEN GEDEELTE DAARVAN STAANDE EN GELEGEN TE [adres],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna enerzijds [eisers] en [eiser sub 2] en anderzijds [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 november 2022 met alle daarin vermelde stukken,
  • de aan de zijde van [eiser sub 2] en [eiser sub 1] in het geding gebrachte aktes met producties respectievelijk genummerd 5 t/m 9 en 10 en 11,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 29 maart 2023 en de hiervan gemaakte zittingsaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiser sub 1] is eigenaresse van de woning met schuur staande en gelegen aan de [adres] (hierna: de woning).
b. [eiser sub 2] is de zoon van [eiser sub 1] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wonen niet op voormeld adres.
c. De woning is gebouwd door de grootouders van [eiser sub 2] en is voor een periode van ongeveer 10 jaar onbewoond geweest.
d. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn overeengekomen dat laatstgenoemde de woning op kosten van [eiser sub 1] gereed zou maken voor bewoning door [eiser sub 2] . Tot dat moment zou [eiser sub 2] bij [eiser sub 1] thuis blijven wonen. Na renovatie van de woning zou [eiser sub 2] deze betrekken en huren van [eiser sub 1] .
e. De woning heeft achterstallig onderhoud. Ook de schuur bij de woning dient gerenoveerd te worden. De schuur bevat asbestbeplating.
f. [eiser sub 2] heeft een verbouwingsplan voor de woning gemaakt waarmee [eiser sub 1] heeft ingestemd. [eiser sub 2] wilde de renovatiewerkzaamheden grotendeels samen met zijn broer uitvoeren. Het plan was om in oktober 2020 hiermee te starten om uiterlijk in oktober 2021 de woning te kunnen betrekken.
g. Op 25 sept 2020 heeft [eiser sub 2] de woning bezocht vanwege een melding van buren dat onbekenden de woning waren binnengetreden. Hierbij is het tot een confrontatie gekomen tussen [eiser sub 2] en degenen die zich op dat moment in de woning bevonden. Na tussenkomst van de politie is gebleken dat de woning was gekraakt.
h. [eiser sub 2] heeft een start gemaakt met renovatiewerkzaamheden aan de schuur maar heeft deze werkzaamheden vanwege onenigheid met de krakers gestaakt.
i. Op 29 oktober 2020 heeft [eiser sub 2] bij de politie aangifte gedaan van
huisvredebreuk, ten aanzien waarvan de politie heeft aangegeven niet op te zullen treden. Omstreeks december 2020 heeft [eiser sub 2] hierover geklaagd bij de Officier van Justitie. Bij brief van 12 februari 2021 heeft het Openbaar Ministerie [eiser sub 2] bericht dat de plegers van de huisvredebreuk niet zullen worden vervolgd omdat een civiele procedure de voorkeur heeft boven een strafrechtelijke procedure.
j. Op 3 mei 2021 heeft [eiser sub 2] bij het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch een klaagschrift ingediend op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering waarin hij verzocht heeft om de woning strafrechtelijk te doen ontruimen. Bij beschikking van 24 februari 2022 heeft het Gerechtshof geoordeeld dat een civiele procedure prevaleert boven een strafrechtelijke vervolging. Het beklag is afgewezen.
k. Op 3 maart 2021 heeft een van de omwonenden van de woning een brief door 27 omwonenden ondertekend aan het Openbaar Ministerie gezonden waarin geklaagd wordt over overlast en fysiek geweld door de krakers.
l. Op 8 maart 2021 heeft een confrontatie tussen [eiser sub 2] en één van de krakers plaatsgevonden.
m. Op 10 mei 2021 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter zake de woning een huurovereenkomst gesloten waarin zij een huurprijs van € 900,-- per maand zijn overeengekomen.
n. De firma Hooli Kozijnen heeft op 6 mei 2021 een offerte aan [eiser sub 1] gezonden voor de levering en montage van kunststof kozijnen. Deze offerte had een geldigheidsduur van 2 maanden.
o. De firma LVA Asbest en Bouw BV heeft bij brief van 7 mei 2021 een prijsopgave gedaan voor het opstellen van een asbestinventarisatierapport, het saneren van asbesthoudende golfplaten en het leveren en aanbrengen van nieuwe eterniet dakplaten. De offerte had een geldigheidsduur van 2 maanden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden te veroordelen om de woning en de schuur gelegen aan de [adres] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, geheel leeg en ontruimd ter beschikking van eisers te stellen en met alle daarin en/of daarop aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag of deel daarvan, met een maximum van € 200.000,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden daarmee in verzuim zijn;
II. te bepalen dat indien de ontruiming moet plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie, de daarbij te maken kosten voor rekening van gedaagden komen, op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden bestaande uit een exploot of proces-verbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste deurwaarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven;
III. te bepalen dat deze veroordeling binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het pand bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
IV. gedaagden te veroordelen om zich binnen drie dagen na de ontruiming aantoonbaar te laten uitschrijven van het adres van het onderhavige pand in de BRP van de gemeente op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke mocht blijven met een maximum van € 2.500,00 en voor het geval hieraan niet uiterlijk binnen een maand na de ontruiming aantoonbaar gevolg is gegeven, eisers te machtigen om alle (rechts)handelingen te verrichten die nodig zijn om de uitschrijving in de BRP van de gemeente te (laten) bewerkstelligen.
V. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure, onder de bepaling dat (i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – (ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede (iii) met veroordeling van gedaagde in de nakosten ten bedrage van € 131,-- (zegge: honderd eenendertig euro), dan wel, indien betekening plaatsvindt, het bedrag van € 199,-- (zegge: honderdnegenennegentig euro).
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen gedaagden sub 2 t/m 4 is verstek verleend, [gedaagde sub 1] is wel in deze procedure verschenen. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv zal het vonnis ten
aanzien van alle partijen als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
4.2.
[eisers] stellen dat gedaagden onrechtmatig jegens hen handelen door zich op onrechtmatige wijze toegang tot de woning te verschaffen en aldaar zonder recht of titel te verblijven. Gedaagden verblijven zonder toestemming van [eiser sub 1] in de woning zodat zij inbreuk maken op haar eigendomsrecht. Daar komt bij dat [eiser sub 1] de woning met schuur verhuurd heeft aan haar zoon [eiser sub 2] zodat gedaagden tevens inbreuk maken op diens huurrecht. [eiser sub 1] kan [eiser sub 2] immers geen onbelemmerd huurgenot verschaffen, waarbij [eiser sub 2] geen renovatiewerkzaamheden kan uitvoeren zolang gedaagden in de woning verblijven.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat gedaagden het pand zonder recht of titel in gebruik hebben genomen. Daarmee maken zij inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] . Voorop staat dat het eigendomsrecht ingevolge artikel 5:1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het meest omvattende recht is dat in dit geval [eiser sub 1] op een zaak kan hebben. Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op de wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen. Artikel 5:2 BW geeft de eigenaar van een zaak de bevoegdheid om zijn eigendom op te eisen van iedereen die dat zonder recht onder zich houdt. Dit betekent dat de eigenaar zijn eigendomsrecht kan handhaven tegenover iedereen die daarop inbreuk maakt. Daarnaast kwalificeert het kraken van een onroerende zaak als een misdrijf op grond van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens de wetsgeschiedenis is het belang van die bepaling vooral gelegen in de bescherming van het eigendomsrecht van de ander. Vast staat tevens dat tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een huurovereenkomst tot stand is gekomen waaraan geen uitvoering gegeven kan worden omdat de woning wordt gekraakt. Hierdoor kan [eiser sub 2] zijn huurrecht niet uitoefenen. Uit het vorenstaande volgt dat de onrechtmatigheid van het handelen van gedaagden een gegeven is. Het gestelde belang van [eisers] is gelegen in het beëindigen van het onrechtmatige karakter van de onderhavige situatie.
4.4.
Dat betekent echter niet dat zonder meer de vordering tot ontruiming van de woning/terrein daarmee toewijsbaar is. Als uitgangspunt heeft te gelden dat ontruiming niet tot ongerechtvaardigde leegstand mag leiden. Dit betekent dat het belang van [eisers] bij hun ontruimingsvordering zwaarder moet wegen dan het belang van gedaagden bij een afwijzing van de vordering. In dit verband beroept [gedaagde sub 1] zich op het ‘huisrecht’ zoals dat onder meer wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot het huisrecht moet worden afgeleid dat het gedwongen verlies van iemands huis de meest vergaande vorm van inmenging in de uitoefening van het huisrecht is en dat een ieder die het risico loopt op een dergelijke inmenging in beginsel de mogelijkheid moet hebben de proportionaliteit te laten toetsen door de rechter, voordat de ontruiming wordt geëffectueerd. Door middel van deze procedure wordt [gedaagde sub 1] in de gelegenheid gesteld de proportionaliteit van de voorgenomen ontruiming te laten toetsen door de rechtbank, zodat aan voormelde voorwaarde is voldaan. De toetsing vergt een weging van ieders belangen.
4.5.
[eiser sub 1] heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij een ongestoorde uitoefening van haar eigendomsrecht waardoor zij de woning aan [eiser sub 2] kan verhuren en waardoor de benodigde verbouwing/renovatie kan plaatsvinden. Daarnaast verslechtert de staat van het pand door de kraaksituatie. [eiser sub 2] heeft aangevoerd dat zijn belang gelegen is in het uitoefenen van het huurrecht.
4.6.
[gedaagde sub 1] stelt dat hij een belang heeft bij het gebruik van de woning en het tegengaan van langdurige leegstand. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat het gaat om een woning die alle jaren leeg heeft gestaan. Indien [gedaagde sub 1] en zijn huisgenoten de woning dienen te verlaten, zullen zij dakloos worden. In dit verband heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat de woningnood voor sociale en betaalbare huurwoningen in de regio groot is. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat bewoning van de woning niet aan de realisering van de verbouwingsplannen in de weg staan. Zij zijn bereid afspraken hierover te maken.
4.7.
Vast staat dat tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een huurovereenkomst is gesloten waaruit volgt dat tot verhuur van de woning door [eiser sub 1] aan [eiser sub 2] zal worden overgegaan vanaf ontruiming van de woning. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 2] onweersproken toegelicht dat zijn broer tot het agrarisch bedrijf van hun ouders is toegetreden en dat hij zijn broer niet in de weg wil zitten. Daarom wenst [eiser sub 2] op zichzelf te gaan wonen; mede gelet op zijn leeftijd. Daarnaast heeft [eiser sub 2] onvoldoende weersproken toegelicht dat hij vanwege de bewoning door de krakers nog niet heeft kunnen starten met de voorgenomen verbouwingsplannen. Ook heeft [eiser sub 2] aangevoerd dat hij zich vanwege eerdere incidenten met de krakers niet veilig voelt. Verder heeft [eiser sub 2] onbestreden aangevoerd dat voor asbestsanering eerst een inventarisatie op locatie nodig is en dat deze nog niet heeft kunnen plaatsvinden in verband met de verstoorde verhouding met de krakers. De rechtbank merkt op dat bij de te maken belangenafweging tevens van belang is of de verbouwingsplannen die [eiser sub 2] met de woning stelt te hebben voldoende concreet onderbouwd zijn en of te voorzien is dat deze binnen afzienbare tijd zullen worden uitgevoerd. Een ingrijpende verbouwing vormt in beginsel een rechtvaardiging voor (tijdelijke) leegstand van de bewuste woning. Op dit punt heeft [eiser sub 2] een offerte van de firma Hooli Kozijnen d.d. 6 mei 2021 voor de levering en montage van kunststof kozijnen alsmede een offerte van de firma LVA Asbest en Bouw BV d.d. 7 mei 2021 voor asbestsanering overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 2] verklaard dat de concrete plannen in het kader van de strafrechtelijke procedure aantoonbaar gemaakt moesten worden. Daarnaast heeft [eiser sub 2] verklaard dat hij eerst de huidige staat van de woning van binnen moet kennen voordat hij concrete plannen kan maken, alsmede dat de kosten voor het verrichten van de geplande werkzaamheden inmiddels gestegen zijn.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser sub 2] de gestelde verhuis- en verbouwingsplannen voldoende concreet heeft onderbouwd. Met de blote ontkenningen van [gedaagde sub 1] is dit punt onvoldoende weersproken.
4.8.
Dat er vergunningen noodzakelijk zijn voor de aanpassingen /verbouwing van de woning - zoals [gedaagde sub 1] heeft bepleit - is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Hoewel [gedaagde sub 1] het zeer aannemelijk acht dat vergunningen noodzakelijk zijn voor de voorgenomen verbouwingsplannen, heeft hij deze stelling niet nader onderbouwd. Dat er geen vergunningen zijn aangevraagd kan [eisers] dan ook niet worden tegengeworpen. Te minder niet nu [eiser sub 2] onweersproken heeft verklaard dat hij handig is en samen met zijn broer - mede uit kostenoverwegingen - de voorgenomen verbouwingswerkzaamheden kan uitvoeren. Verder heeft [eiser sub 2] toegelicht dat hij geen ingrijpende verbouwingswerkzaamheden voor ogen heeft, mede omdat zijn grootouders de woning hebben gebouwd en dat hij het oorspronkelijke karakter van de woning zo veel mogelijk ter ere van zijn grootouders wenst te behouden. [eiser sub 2] wenst de woning alleen eigentijds te maken.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [eisers] voldoende onderbouwd hebben dat bij ontruiming van de woning in kwestie geen sprake van (langdurige) leegstand zal zijn.
4.10.
De omstandigheid dat [gedaagde sub 1] (en zijn huisgenoten) niet kunnen beschikken over woonruimte kan in de belangenafweging niet tot en ander oordeel leiden omdat de wetgever het ontbreken van andere huisvesting al bij de onder 4.3 vermelde afweging heeft meegewogen. Daar komt bij dat het standpunt van [gedaagde sub 1] dat hij niet ergens anders terecht kan om te wonen beperkt is gebleven bij een enkele stelling hierover. De omstandigheid dat de woningnood in het algemeen hoog is betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat [gedaagde sub 1] geen kans op (het toewijzen van) een woning maakt. De omstandigheid dat [gedaagde sub 1] pas 2,5 jaar voor een sociale huurwoning staat ingeschreven komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening en risico. De door [gedaagde sub 1] betrokken blote stelling dat hij geen andere woning kan krijgen acht de rechtbank onvoldoende. Dit klemt te meer nu [gedaagde sub 1] niet heeft onderbouwd dat hij een aantal keer gereageerd heeft op een woning en al helemaal niet dat hij dan geen kans zou maken. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van [gedaagde sub 1] om dit met concrete gegevens te onderbouwen. De rechtbank is verder van oordeel dat niet gebleken is dat [gedaagde sub 1] actief andere woonruimte probeert te vinden, terwijl hem al lange tijd bekend is dat [eiser sub 1] geen toestemming heeft gegeven voor gebruik van de woning. Vast staat immers dat [eiser sub 1] eerst via een strafrechtelijke procedure gepoogd heeft om [gedaagde sub 1] (en zijn huisgenoten) uit de woning te krijgen. Daar komt bij dat sinds de dagvaarding in onderhavige civiele procedure inmiddels ook ruim een half jaar is verstreken.
4.11.
Uit het vorenstaande volgt dat een afweging van voormelde belangen ertoe leidt dat het belang van [eiser sub 1] als eigenaar en als verhuurster van de woning én het belang van [eiser sub 2] als huurder en het daarmee samenhangende belang om snel tot verbouwing over te kunnen gaan zwaarder weegt dan het met eigenrichting afgedwongen huisrecht van [gedaagde sub 1] . Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde ontruiming van de woning de proportionaliteitstoets kan doorstaan.
4.12.
Vordering sub I is toewijsbaar met dien verstande dat de ontruimingstermijn in afwijking van de eis op uiterlijk 14 juni 2023 zal worden gesteld. De gevorderde dwang-sommen worden gematigd tot € 200,-- per dag en gemaximeerd tot een bedrag van
€ 10.000,00; e.e.a. zoals hierna vermeld in het dictum.
4.13.
Ter zake vordering sub II wordt het volgende overwogen. Voor zover bedoeld is het inzetten van de zogenoemde sterke arm te bevelen of toe te staan, wordt dit afgewezen. De door de wet aan de deurwaarder - die zich zo nodig kan laten bijstaan door de politie -verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) zijn toereikend en [eisers] kunnen zelf de ontruiming laten uitvoeren als de krakers hiermee in gebreke zouden blijven. De vordering inzake de kosten van eventuele inzet van de sterke arm wordt toegewezen.
4.14.
De vordering (sub III) op grond van artikel 557a lid 3 Rv is voldoende onderbouwd en niet weersproken en zal derhalve worden toegewezen. De hiervoor genoemde omstandigheden geven daartoe voldoende aanleiding. [eisers] hebben er belang bij dat het vonnis ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen personen die zich wellicht op dit moment niet, maar op het moment van de ontruiming of nadien wel zonder recht of titel in het pand bevinden.
4.15.
[eisers] hebben als vordering sub IV gevorderd dat gedaagden zullen worden veroordeeld om zich, op straffe van een dwangsom, aantoonbaar uit te (laten) schrijven uit de BRP, dan wel hen te machtigen om de uitschrijving zelf te (laten) bewerkstelligen. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] , voor wat betreft de grondslagen van en hun belang bij het gevorderde op dit punt, onvoldoende hebben gesteld om het gevorderde te kunnen toewijzen. In dit verband is van belang dat de tenuitvoerlegging van de toegewezen ontruimingsvordering betekent dat gedaagden zullen moeten verhuizen, waarmee op hen een (publiekrechtelijke) plicht komt te rusten om hun nieuwe adres(sen) aan de gemeente(n) die het betreft door te geven.
4.16.
Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 134,63
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 956,00punten × tarief € 478,00)
Totaal € 1.404,63
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de gevorderde nakosten is onweersproken en daarom als verzocht toewijsbaar. De kostenveroordeling wordt als gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt gedaagden om de woning en de schuur gelegen aan de [adres] uiterlijk op 14 juni 2023, geheel leeg en ontruimd ter beschikking van [eisers] te stellen en met alle daarin en/of daarop aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 200,00 per dag of deel daarvan, met een maximum van € 10.000,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden daarmee in verzuim zijn;
5.2.
bepaalt dat indien de ontruiming moet plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie, de daarbij te maken kosten voor rekening van gedaagden komen, op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden bestaande uit een exploot of proces-verbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste deurwaarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven;
5.3.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het pand bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.404,63, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat indien gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.