ECLI:NL:RBZWB:2023:3616

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
21/4214
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met vergrijpboetes

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009, 2011 en 2012 had opgelegd. Tevens zijn er vergrijpboetes opgelegd. De rechtbank concludeert dat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast voor de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur een redelijke schatting van het inkomen heeft gemaakt, gebaseerd op vermogensbestanddelen die op naam van de belanghebbende staan. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de navorderingsaanslagen onjuist zijn. De vergrijpboetes zijn in eerste instantie terecht opgelegd, maar worden verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken. De rechtbank laat de navorderingsaanslagen en rentebeschikkingen in stand, maar vermindert de boetebeschikkingen voor de jaren 2009, 2011 en 2012. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4214 tot en met 21/4219

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 augustus 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2009, 2011 en 2012 (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de (navorderings)aanslagen IB/PVV heeft de inspecteur aan belanghebbende vergrijpboetes opgelegd (de boetebeschikkingen), en heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht bij alle (navorderings)aanslagen.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, zijn gemachtigde en [gemachtigde] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Feiten

2. Belanghebbende drijft sinds 14 april 2009 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, [eenmanszaak] . In 2012 is een strafrechtelijk onderzoek naar hem verricht. Hierbij heeft een doorzoeking van het bedrijfspand van belanghebbende plaatsgevonden waarbij onder andere verdovende middelen en contante geldbedragen zijn gevonden.
2.1.
De politie heeft een kasopstelling gemaakt en in het rapport van 4 februari 2013 geconcludeerd dat belanghebbende en zijn partner over de periode van 1 januari 2008 tot en met 18 september 2012 een bedrag van tussen € 303.061 en € 358.516 aan contante uitgaven hebben gedaan waar geen legale herkomst aan ten grondslag lag.
2.2.
Belanghebbende heeft op respectievelijk 12 oktober 2010, 27 juli 2012 en 20 juli 2013 een aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2009, 2011 en 2012.
2.3.
Op 2 september 2013 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek aangekondigd voor de aangiften IB/PVV en omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2012. Tijdens dit boekenonderzoek heeft de inspecteur op 1 oktober 2013 vragen gesteld over het inkomen en vermogen van belanghebbende. Op 21 oktober 2013 heeft de inspecteur een rappel verzonden.
2.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft daar bij brief van 3 december 2013 namens belanghebbende op gereageerd.
2.5.
Op 4 september 2014 heeft de inspecteur aangegeven dat niet alle vragen zijn beantwoord en heeft hij nogmaals verzocht om de gevraagde informatie te verstrekken.
2.6.
Via een e-mailbericht van 29 september 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende namens belanghebbende een aantal vragen beantwoord.
2.7.
Op 21 oktober 2014 heeft de inspecteur nogmaals verzocht om informatie te verstrekken. Vervolgens heeft de inspecteur op 20 november 2014 op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan belanghebbende een informatiebeschikking afgegeven.
2.8.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen deze informatiebeschikking bezwaar en vervolgens beroep ingesteld.
2.9.
De rechtbank heeft in de procedure met betrekking tot de informatiebeschikking op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft de gelegenheid gekregen om binnen acht weken na de uitspraak nadere informatie aan de inspecteur te verstrekken met betrekking tot de volgende vragen:
  • Vraag 1: van welke familieleden zijn de bedragen geleend en welke bedragen betreft het;
  • Vraag 2: overleggen van alle privé bankafschriften
  • Vraag 5: overleggen van alle bankafschriften van de buitenlandse betaal- en/of spaarrekening; toelichting van deze afschriften;
  • Vraag 9: overleggen van een overzicht van kosten van levensonderhoud van belastingplichtige en zijn gezin;
  • Vraag 10: gegevens met betrekking tot de aankoop van de boot;
  • Vraag 12: welke bedragen zijn er geleend en van welke familieleden.
2.10.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de uitspraak met betrekking tot de informatiebeschikking nadere stukken aan de inspecteur verzonden.
2.11.
Op 23 januari 2020 heeft de inspecteur het aangepaste controlerapport aan belanghebbende toegezonden dat is opgemaakt naar aanleiding van het boekenonderzoek.
2.12.
Met dagtekening 17 april 2020 zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.252 en een bijdrage-inkomen van € 30.345. De daarbij opgelegde vergrijpboete bedraagt € 4.892. De in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 3.561 respectievelijk € 529.
2.13.
Met dagtekening 28 april 2020 zijn aan belanghebbende de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 239.675 en een maximaal bijdrage-inkomen van € 33.427. De daarbij opgelegde vergrijpboete bedraagt € 56.946. De in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 35.945 respectievelijk € 412.
2.14.
Met dagtekening 15 mei 2020 zijn aan belanghebbende de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.900 en een maximaal bijdrage-inkomen van € 50.064. De daarbij opgelegde vergrijpboete bedraagt € 18.698. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 10.174 respectievelijk € 680.
2.15.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen de aangiften als volgt gecorrigeerd:
jaar
Aangegeven belastbaar inkomen
Correctie bij definitieve aanslag
Correctie nav boekenonderzoek
Vastgesteld belastbaar inkomen
2009
-874
5.781 looninkomsten
30.345
35.252
2011
10.266
229.409
239.675
2012
-617
93.517
92.9
2.16.
De inspecteur is bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen uitgegaan van de correcties zoals deze blijken uit onderstaande vermogensvergelijking [1] .
Vermogensvergelijking
2007
2008
2009
2010
2011
2012
TEV per 1/1
3.581
4.941
26.057
51.237
74.55
45.329
WEV per 1/1
4.248
11.266
29.885
53.681
46.03
19.972
Bruto privé
-667
-6.325
-3.828
-2.444
28.52
25.357
Benoemingen
-10.16
14.517
-565
245.929
106.874
Onbenoemd privé
-667
3.835
-18.345
-1.879
-217.409
-81.517
Stel benodigd voor onbenoemd privé
12
12
12
12
12
Correctie ROW obv vermogensvergelijking
8.165
30.345
13.879
229.409
93.517

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de volgende vragen:
  • Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast?
  • Heeft een redelijke schatting van het belastbaar inkomen plaatsgevonden?
  • Zijn de vergrijpboetes terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
  • Is de heffingsrente/belastingrente terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de (navorderings)aanslagen en de rentebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. De vergrijpboetes moeten worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast?
4. In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is bepaald dat indien sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.1.
In de onder 2.9 vermelde procedure met betrekking tot de informatiebeschikking heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen acht te weken de in de uitspraak vermelde vragen te beantwoorden, dan wel de gegevens aan te leveren. De rechtbank stelt nu vast dat belanghebbende sindsdien niet alle gevraagde inlichtingen en gegevens heeft verstrekt. Belanghebbende heeft dus niet voldaan aan de informatiebeschikking.
4.2.
Met betrekking tot vraag 5 van de informatiebeschikking overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat de bankrekening in Marokko op naam staat van belanghebbende. Belanghebbende heeft van deze bankrekening een aantal, maar niet alle gevraagde bankafschriften overgelegd. Belanghebbende stelt thans hieraan niet meer te kunnen voldoen omdat het volgens hem niet meer mogelijk is om de relevante informatie uit Marokko te kunnen verkrijgen; de bankrekening is inmiddels opgeheven. De Belastingdienst zou nu alleen in staat zijn om die gegevens in Marokko op te vragen en is daarom nu de aangewezen partij om dat te doen. De rechtbank is van oordeel dat ook al zou het zo zijn dat belanghebbende nu geen toegang meer kan krijgen tot de gevraagde stukken, dit voor zijn rekening en risico dient te blijven, met name gelet op het gegeven dat de inspecteur deze informatie al sinds het jaar 2013 heeft opgevraagd. Deze vraag is dus onvoldoende beantwoord of aan voldaan.
4.3.
Met betrekking tot vraag 9 van de informatiebeschikking over de kosten levensonderhoud heeft belanghebbende verwezen naar bijlage 1 bij de gronden van het beroepschrift. Hierin zou de gevraagde informatie moeten staan. De rechtbank kan deze conclusie niet volgen, waarvoor ook ter zitting expliciet de aandacht is gevraagd. De bijlage 1 betreft namelijk een overzicht waarop vooral kentekens van auto’s zijn vermeld. Hieruit zijn de kosten levensonderhoud niet op te maken en staan ook niet genoemd. Deze vraag is dus niet beantwoord of aan voldaan.
4.4.
Met betrekking tot vraag 1 en vraag 12 van de informatiebeschikking heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting verklaard geen stuk te kunnen aanwijzen waarmee deze vraag concreet beantwoord zou kunnen worden. Er zijn namelijk geen schriftelijke leningsovereenkomsten en dat maakt beantwoorden van de vraag lastig. Ook heeft hij ter zitting desgevraagd verklaard dat het gaat om “wat leningen” bij verschillende familieleden die variëren in hoogte en waren om in de kosten van zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Ook deze vraag is naar het oordeel van de rechtbank niet beantwoord aangezien belanghebbende tot op heden niet concreet heeft gezegd van wie exact welke bedragen zouden zijn geleend. Voor het beantwoorden van de vraag is het door belanghebbende aangevoerde punt dat er geen schriftelijke leningsovereenkomsten zouden zijn, niet van belang. Het toetsingskader is of belanghebbende de vraag heeft beantwoord en dat heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank daarom van oordeel dat de informatiebeschikking inmiddels onherroepelijk is geworden en dat het gebrek zodanig is dat de in artikel 27e van de AWR opgenomen omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.
Heeft een redelijke schatting van het belastbaar inkomen plaatsgevonden?
5. De inspecteur heeft zich voor zijn schatting van het inkomen van belanghebbende gebaseerd op vermogensbestanddelen (buitenlandse bankrekening en boot) die op naam van belanghebbende staan. Naar het oordeel van de rechtbank is een schatting van de inspecteur gebaseerd op dergelijke concrete uitgangspunten in beginsel niet onredelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de vermogensvergelijking zoals onder 2.16 is opgenomen, wat er op neer komt dat belanghebbende aanzienlijk meer geld uitgeeft dan waarover hij op basis van wat hij opgeeft aan de Belastingdienst, kan beschikken. Deze gegevens, in onderlinge samenhang bezien, maken de schatting van de inspecteur redelijk.
5.1.
Vervolgens rust de bewijslast op belanghebbende om te doen blijken dat de (navorderings)aanslagen, na uitspraken op bezwaar van de inspecteur, onjuist zijn. Belanghebbende heeft geen concrete verifieerbare stukken overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat hij reeds daarom niet heeft doen blijken dat de (navorderings)aanslagen te hoog zijn vastgesteld.
Zijn de vergrijpboetes terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
6. De inspecteur heeft vergrijpboetes van 50% opgelegd.
Volgens de inspecteur heeft belanghebbende (voorwaardelijk) opzettelijk onjuiste aangiften gedaan. Subsidiair stelt de inspecteur dat sprake is van grove schuld.
6.1.
Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Van voorwaardelijke opzet is sprake als iemand bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het beboetbare feit zich zal voordoen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de contante stortingen op de verzwegen buitenlandse bankrekening, de aankoopprijs van een dergelijke boot en anderzijds het ontbreken van een verklaring over de herkomst van de contanten, bewezen is dat belanghebbende inkomen heeft genoten maar niet heeft aangegeven in zijn aangiften. De inspecteur heeft dus overtuigend aangetoond dat belanghebbende inkomsten uit onbekende bron heeft genoten. De door belanghebbende geschetste alternatieve scenario’s zijn geen aanleiding om redelijkerwijs daaraan te twijfelen. De rechtbank acht verder overtuigend aangetoond, mede gelet op de hoogte van de bedragen en het feit van algemene bekendheid dat belasting dient te worden betaald over inkomsten uit een bron, dat belanghebbende bewust deze inkomsten uit het zicht van de Belastingdienst heeft willen houden, waardoor hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Gelet hierop heeft de inspecteur de vergrijpboetes terecht opgelegd.
6.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat het niet vermelden van de gelden gestort op de buitenlandse bankrekening en het niet vermelden van de buitenlandse bankrekening in zijn geheel een pleitbaar standpunt betreft.
Van een pleitbaar standpunt is sprake indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte naar objectieve maatstaven redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het belastingrecht juist was. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn standpunt pleitbaar was, reeds omdat het standpunt op geen enkele wijze concreet is gemotiveerd met een verwijzing naar bijvoorbeeld relevante jurisprudentie of literatuur waaruit zou kunnen blijken dat belanghebbende objectief bezien redelijkerwijs kon menen juist te handelen.
6.4.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de boetes passend en geboden.
6.5.
De omstandigheid dat de grondslag van de vergrijpboetes is komen vast te staan met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, is voor de rechtbank in dit geval geen aanleiding om de boetes te matigen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding omdat, hoewel een schatting van het inkomen aan de basis van de boetes ligt, de inspecteur is aangesloten bij concrete inkomensgegevens zoals de stortingen op de buitenlandse bankrekening op naam van belanghebbende. Gelet op de precieze wijze van de totstandkoming van de schatting van het inkomen van belanghebbende ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om de boetes te matigen.
6.6.
Wel heeft belanghebbende ter zitting terecht gesteld dat de boetes moeten worden verminderd omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De redelijke termijn bedraagt in beginsel twee jaar nadat de boete is aangekondigd. De rechtbank is van oordeel dat moet worden uitgegaan van 7 februari 2019 als aanvangsmoment van de redelijke termijn. De rechtbank merkt daarbij op dat zoals ter zitting besproken, er mogelijk sprake is van een foutief vermelde datum in de brief met dagtekening 7 februari 2019 – volgens de inspecteur moest hier 7 februari 2020 worden gelezen - waarin de inspecteur de boetes mededeelt. De rechtbank is van oordeel dat deze onduidelijkheid of het nu 2019 of 2020 was, voor rekening van de inspecteur moet blijven. De rechtbank doet uitspraak op 26 mei 2023. Sinds de aankondiging van de boetes, dus op 7 februari 2019, is dan (afgerond) vier jaar en vier maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met twee jaar en vier maanden. De boetes worden daarom gematigd met 20% [2] .
6.7.
Het voorgaande leidt tot een vermindering van de boetebeschikkingen 2009, 2011 en 2012 tot respectievelijk € 3.913, € 45.556 en € 14.958. De beroepen worden om die reden gegrond verklaard.
Is de heffingsrente/belastingrente terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
7. Tegen de beschikkingen heffingsrente en belastingrente zijn geen aparte gronden aangevoerd zodat deze, conform de hoogte van de (navorderings)aanslagen, in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn deels gegrond. De rechtbank laat de (navorderings)aanslagen en de rentebeschikkingen in stand maar vermindert de boetebeschikkingen.
8.1.
Omdat de beroepen deels gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen De rechtbank past een wegingsfactor 1,5 toe wegens samenhang (vier of meer zaken). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.511. De rechtbank ziet geen aanleiding om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen nu de overschrijding van de redelijke termijn is opgetreden in de beroepsfase.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ten aanzien van de uitspraken op bezwaar over (navorderings)aanslagen IB/PVV (2009, 2011 en 2012) en over de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (2009, 2011 en 2012), en de daarbij behorende rentebeschikkingen, ongegrond;
- verklaart de beroepen ten aanzien van de uitspraken op bezwaar over de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- vermindert de boetebeschikking voor het jaar 2009 naar € 3.913;
- vermindert de boetebeschikking voor het jaar 2011 naar € 45.556;
- vermindert de boetebeschikking voor het jaar 2012 naar € 14.958;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.511 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 26 mei 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.De jaren 2007, 2008 en 2010 maken geen onderdeel uit van deze procedure.