ECLI:NL:RBZWB:2023:3628

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
407659 FARK 23-1345
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor hulpverleningstrajecten in het belang van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor hulpverleningstrajecten voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De vrouw, de moeder van [minderjarige01], verzocht de rechtbank om toestemming voor deelname van [minderjarige01] aan een specifiek programma bij een fysiotherapiepraktijk en voor het inzetten van hulpverlening gericht op gedragsproblemen en opvoedondersteuning. De man, de vader van [minderjarige01], voerde verweer en weigerde zijn toestemming te geven, waarbij hij stelde dat hij zelf voldoende in staat was om [minderjarige01] te begeleiden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige01], die gedragsproblemen vertoont zowel thuis als op school. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat professionele hulpverlening noodzakelijk is om de problemen van [minderjarige01] aan te pakken. De rechtbank oordeelde dat de vrouw vervangende toestemming nodig had voor de hulpverlening, aangezien de man zijn toestemming weigerde. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen, met de overweging dat de hulpverlening in het belang van [minderjarige01] is en dat het noodzakelijk is om snel in te grijpen.

De rechtbank heeft ook de noodzaak van opvoedondersteuning voor de vrouw erkend, gezien de uitdagingen die zij ondervindt in de opvoeding van [minderjarige01]. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de hulpverlening onmiddellijk kan beginnen, ondanks het mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/407659 / FA RK 23-1354
datum uitspraak: 8 mei 2023
beschikking
in de zaak van
[de vrouw01],
hierna te noemen de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Hofland te Breda,
tegen
[de man01],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats01] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 15 maart 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlage van mr. Hofland van 27 maart 2023;
- de brief van de man van 5 april 2023;
- het e-mailbericht van de griffier van de rechtbank van 12 april 2023.
1.2
De zaak is op 24 april 2023 met gesloten deuren mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw met haar advocaat en de man. Tevens was een medewerkster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is in 2018 geëindigd. Uit de relatie is de [minderjarige01] op
[geboortedag01] 2018 te [geboorteplaats01] geboren.
2.2
[minderjarige01] woont bij de vrouw. Er geldt een contactregeling tussen de man en [minderjarige01] .
2.3
De man heeft [minderjarige01] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] . Het gezamenlijk gezag is in het gezagsregister aangetekend.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming te verlenen voor:
- deelname van [minderjarige01] aan het [programma01] bij [fysiotherapiepraktijk01] ;
- het inzetten van hulpverlening voor [minderjarige01] met als doel inzicht te krijgen in zijn gedrag zoals omschreven in het ondersteuningsplan van 17 januari 2023 alsmede de inzet van opvoedondersteuning bij haar thuis.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen.

4.De standpunten

Partijen hebben ieder hun standpunten bij de mondelinge behandeling (nader) toegelicht en de medewerkster van de Raad heeft een advies uitgebracht. Op deze standpunten en het gegeven advies wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek van de vrouw, hierna ingegaan.
4.1
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat de relatie van partijen zich heeft gekenmerkt door huiselijk geweld waarvan [minderjarige01] helaas meermalen getuige is geweest. In mei 2022 zijn er meldingen gedaan bij Veilig Thuis in verband met de spanningen rondom de contactregeling tussen de man en [minderjarige01] . Door Veilig Thuis is een veiligheidskaart opgemaakt om de veiligheid in kaart te brengen en zijn veiligheidsvoorwaarden en doelen opgeschreven. Eén van de doelen vanuit Veilig Thuis is dat partijen meewerken aan de hulpverlening die moet worden opgestart voor [minderjarige01] . Vanuit Veilig Thuis is de zaak overgedragen aan een procesregisseur Jeugd van de gemeente Breda. De procesregisseur heeft een ondersteuningsplan opgesteld. Uit dit plan blijkt dat het voorstel van jeugdhulp is gericht op de inzet van specialistische jeugdzorg in de vorm van pedagogische ondersteuning in de thuissituatie van beide partijen, individuele hulpverlening voor [minderjarige01] en een traject parallel ouderschap voor partijen. Op 17 januari 2023 is het ondersteuningsplan, en tevens de aanvraag jeugdhulp, aan partijen gezonden. De vrouw wil het ondersteuningsplan tekenen en graag door met de voorgestelde hulpverlening. Zowel thuis als op school worden er in toenemende mate problemen ervaren met (het gedrag van) [minderjarige01] en wordt steeds duidelijker dat [minderjarige01] hulp nodig heeft. De man wil echter niet meewerken aan de hulpverlening. Ook weigert de man tot op heden zijn toestemming te verlenen voor deelname van [minderjarige01] aan [programma01] bij [fysiotherapiepraktijk01] . De man vindt dat de vrouw zelf meer moet bewegen met [minderjarige01] , terwijl uit het bericht van de kinderfysiotherapeut blijkt dat [minderjarige01] hulp nodig heeft bij het verbeteren van zijn grove motoriek en om fitter te worden. Het is in het belang van [minderjarige01] dat de verzochte hulpverlening wordt ingezet. De problematiek waarmee [minderjarige01] kampt is zwaar en complex en vraagt om een professionele aanpak. Partijen kunnen [minderjarige01] weliswaar ondersteunen, maar de problematiek van [minderjarige01] vraagt meer dan partijen zelf aan [minderjarige01] kunnen bieden. Voorkomen dient bovendien te worden dat op termijn zwaardere middelen vanuit een verplicht hulpverleningskader moeten worden ingezet om de ontwikkeling van [minderjarige01] vlot te trekken.
4.2
De man heeft naar voren gebracht dat hij zich overvallen voelt door het verzoek van de vrouw. De vrouw heeft voorafgaand aan het indienen van haar verzoek geen contact met hem opgenomen over de inzet van de door haar gewenste hulpverlening voor [minderjarige01] . Daardoor ontbreekt het de man aan informatie. Daarnaast is hij in de maanden januari tot en met maart 2023 op vakantie geweest in Curaçao waardoor hij nagenoeg geen overleg met de betrokken instanties heeft kunnen voeren over de noodzaak van de verzochte hulpverlening. De man erkent dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige01] . Het gedrag van [minderjarige01] is achteruit gegaan in de periode dat de man er niet was. [minderjarige01] heeft meer stimulans en structuur nodig dan de vrouw hem kan bieden. De man daarentegen acht zich daartoe wel voldoende in staat en zou graag eerst zelf, middels het vervullen van een grotere rol in het leven van [minderjarige01] , de kans willen krijgen om te werken aan een verbetering van de ontwikkeling van [minderjarige01] voordat eventuele externe professionele hulpverlening voor [minderjarige01] wordt ingezet. Dit geldt temeer nu de man het hulpverleningstraject dat de vrouw voor ogen heeft voor [minderjarige01] te belastend acht voor [minderjarige01] .
4.3
De medewerkster van de Raad heeft aangevoerd dat de Raad zich met partijen zorgen maakt over [minderjarige01] . [minderjarige01] loopt vast in zijn ontwikkeling en laat zorgelijk gedrag zien. De man wil graag een groter deel van de zorg en opvoeding van [minderjarige01] op zich nemen in de hoop de ontwikkeling van [minderjarige01] positief te kunnen beïnvloeden. De Raad spreekt daarvoor zijn waardering uit, maar acht de inzet van professionele hulpverlening noodzakelijk om een volledig en eenduidig beeld te krijgen over wat er bij [minderjarige01] speelt en wat hij nodig heeft om de huidige bedreiging in zijn ontwikkeling weg te nemen en/of te verminderen. Bovendien heeft de Raad er geen vertrouwen in dat het partijen zal lukken om de problemen die bij [minderjarige01] spelen samen, in goed overleg en zonder externe hulp, op te lossen gezien hun verstoorde relatie en gebrekkige communicatie. De inzet van professionele hulpverlening, zoals verzocht door de vrouw, acht de Raad aldus het startpunt. Op basis van de onderzoeksresultaten zal nader bekeken moeten worden wat ieder van de partijen voor [minderjarige01] kan betekenen. De Raad adviseert de rechtbank de vervangende toestemming aan de vrouw te verlenen zodat er snel hulp kan worden opgestart.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige01] . Dit brengt mee dat de vrouw voor het inzetten van hulpverlening voor [minderjarige01] in beginsel toestemming van de man nodig heeft. Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de rechtbank gebleken dat de man weigert zijn toestemming te geven voor hulpverlening voor [minderjarige01] zoals door de vrouw verzocht. De standpunten van partijen komen niet overeen en zij kunnen niet tot een vergelijk komen. Dit betekent dat de rechtbank hierover een beslissing zal nemen.
Hulpverlening voor [minderjarige01] gericht op het krijgen van inzicht in zijn gedrag
5.3
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt dat [minderjarige01] in toenemende mate gedragsproblemen laat zien zowel thuis bij de vrouw als op school. [minderjarige01] heeft regelmatig ruzie met zijn halfbroer dat zich uit in fysieke onveiligheid, luistert slecht naar de vrouw en laat zich lastig begrenzen. Ditzelfde gedrag laat [minderjarige01] ook op school zien waar [minderjarige01] vaak ruzie heeft met andere kinderen en het aantal gedragsincidenten toenemen. [minderjarige01] luistert regelmatig niet naar de aanwijzingen van de docenten en school voelt zich steeds vaker handelingsverlegen. Ook de leerresultaten van [minderjarige01] lopen terug, [minderjarige01] keert steeds meer in zichzelf en reageert in bepaalde situatie niet op de juiste wijze.
5.4
Dit alles belemmert [minderjarige01] in zijn ontwikkeling en maakt dat hij zich op dit moment niet leeftijdsadequaat kan ontwikkelen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat onderzoek dringend noodzakelijk is om inzichtelijk te krijgen waar het huidige gedrag van [minderjarige01] vandaan komt en, wanneer hierover duidelijkheid bestaat, welke hulpverlening en/of behandeling voor [minderjarige01] nodig is om de huidige problematiek van [minderjarige01] te verminderen. Een grotere betrokkenheid van de man, waarvan op dit moment onduidelijk is hoe deze er dan uit zou komen te zien en waarover de ouders van mening verschillen, kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bieden op korte termijn. De rechtbank dient dan ook bij haar beoordeling uit te gaan van de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.5
Nu de man weigert zijn toestemming te verlenen en de rechtbank het in het belang acht dat zo snel mogelijk hulpverlening gaat plaatsvinden gericht op de huidige gedragsproblematiek van [minderjarige01] , zal de rechtbank de vervangende toestemming verlenen zoals verzocht door de vrouw. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de hulpverlening die wordt ingezet passend is voor [minderjarige01] en dat deze aansluit bij wat hij aankan. Van beide partijen wordt verwacht hieraan hun medewerking te verlenen in het belang van [minderjarige01] .
Inzet van opvoedondersteuning bij de vrouw thuis
5.6
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd is de rechtbank gebleken dat de vrouw, mede als gevolg van de huidige gedragsproblematiek van [minderjarige01] , moeilijkheden ervaart in de opvoeding van [minderjarige01] . Zij wil graag ondersteuning krijgen bij de opvoeding van [minderjarige01] zodat zij beter weet in te spelen op de opvoedbehoeften en mogelijkheden van [minderjarige01] . De man heeft zijn zorgen geuit over de opvoedsituatie van de vrouw.
5.7
Belangrijk is dat de vrouw, die de hoofdverzorger van [minderjarige01] is, in de opvoeding goed weet aan te sluiten bij hetgeen [minderjarige01] nodig heeft. Als gevolg van zijn gedragsproblematiek vraagt [minderjarige01] veel van de vrouw en mogelijk zelfs meer dan van een gemiddelde opvoeder aan inzicht en pedagogische vaardigheden kan worden verwacht. De behoefte van de vrouw aan opvoedondersteuning is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voorstelbaar. De rechtbank zal daarom vervangende toestemming verlenen aan de vrouw voor het inzetten van opvoedondersteuning bij haar thuis. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze hulpverlening weliswaar gericht is op de vrouw, maar dat voorstelbaar is dat [minderjarige01] hiervan ook onderdeel zal uitmaken.
Deelname van [minderjarige01] aan het [programma01]
5.8
Voor de rechtbank is op basis van de voorliggende stukken en de mondelinge behandeling voldoende komen vast te staan dat er zorgen zijn over de grove motoriek van [minderjarige01] , zijn gewicht en zijn bewegingspatroon. Beide partijen erkennen deze zorgen.
5.9
Volgens de man is er geen noodzaak voor [minderjarige01] om deel te nemen aan het [programma01] bij [fysiotherapiepraktijk01] . Daartoe heeft de man gesteld dat hij zelf voldoende in staat is om [minderjarige01] te begeleiden in het aannemen van een gezonder eet- en bewegingspatroon. De rechtbank waardeert het dat de man hierin een rol wil spelen, echter dit neemt niet weg dat de vrouw, anders dan de man, hierin een duidelijke hulpvraag heeft. Nu [minderjarige01] grotendeels bij de vrouw verblijft, acht de rechtbank deelname van [minderjarige01] aan het [programma01] bij [fysiotherapiepraktijk01] - ondanks de goede intenties van de man - dan ook aangewezen en in het belang van [minderjarige01] wenselijk. Aan de vrouw zal derhalve ook voor dit hulpverleningstraject vervangende toestemming worden verleend. Daarbij overweegt de rechtbank dat [minderjarige01] bekend is met voormeld praktijk nu hij daar eerder een therapeutisch traject heeft gevolgd.
5.1
Het voorgaande brengt met zich dat in de komende periode meerdere hulpverleningstrajecten zullen starten. De man heeft de zorg uitgesproken dat deze trajecten, die mogelijk gelijktijdig worden uitgevoerd, teveel van [minderjarige01] zullen vragen. De Raad heeft deze zorg van de man tijdens de mondelinge behandeling weersproken. Volgens de Raad passen de trajecten, ook als deze gelijktijdig plaatsvinden, binnen de mogelijkheden van [minderjarige01] . Daarnaast heeft de Raad erop gewezen dat in het geval de verschillende hulpverleningstrajecten toch te belastend voor [minderjarige01] zouden zijn, de hulpverlening hiervoor aandacht zal hebben en hierop zal inspelen door de trajecten nader af te stemmen op de belastbaarheid van [minderjarige01] .
5.11
Belangrijk is dat de man, die mede met het gezag belast is, door de vrouw goed wordt geïnformeerd over de inhoud van de hulpverleningstrajecten als ook het verloop daarvan. De man heeft recht op deze informatie. In het geval de man nadere informatie wenst te verkrijgen over de hulpverleningstrajecten is het voorts aan de vrouw om aan de man te laten weten bij wie hij deze informatie kan inwinnen.
Overig
5.12
Tot slot overweegt de rechtbank nog dat haar is gebleken dat tussen partijen sprake is van een moeizame relatie en gebrekkige communicatie. Partijen zijn vooralsnog niet in staat gebleken om het ouderschap samen vorm te geven. Vanuit de hulpverlening wordt de inzet van parallel ouderschap geadviseerd, met als doel het opstellen en/of toewerken van en naar een ouderschapsplan, het evalueren van de afspraken en het versterken en/of opbouwen van de communicatie tussen partijen. De rechtbank onderschrijft het belang van dit traject en spreekt de hoop uit dat beide partijen hieraan willen meewerken. Voorkomen dient te worden dat [minderjarige01] (nog verder) klem komt te zitten tussen zijn ouders.
5.13
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank:
verleent aan de vrouw - ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man - toestemming voor:
- deelname van [minderjarige01] aan het [programma01] bij [fysiotherapiepraktijk01] ;
- de inzet van hulpverlening voor [minderjarige01] met als doel inzicht te krijgen in zijn gedrag alsmede de inzet van opvoedingsondersteuning bij de vrouw thuis;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.