In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Woonkwartier en meerdere gedaagden. De eisende partij, Woonkwartier, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst met gedaagde sub 1, die sinds 28 februari 2019 de woning huurde, rechtsgeldig was geëindigd en dat gedaagde sub 1 diende te worden veroordeeld tot ontruiming van de woning. Gedaagde sub 1 had de huur opgezegd per 1 juni 2022, maar de ontruiming was al eerder door hem uitgevoerd op 23 juni 2022. Gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3, die na de ontruiming weer in de woning waren getrokken, voerden verweer en stelden dat de belangen van hen zwaarder wogen dan die van Woonkwartier.
De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd per 30 juni 2022 en dat gedaagde sub 1 de woning had opgeleverd. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, omdat de woning feitelijk al was ontruimd door gedaagde sub 1. De kantonrechter oordeelde verder dat gedaagde sub 1 huurpenningen verschuldigd was tot de datum van beëindiging van de huurovereenkomst, en dat de gevorderde gebruiksvergoeding vanaf 1 juli 2022 werd afgewezen. Woonkwartier werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3, terwijl gedaagde sub 1 in de proceskosten van Woonkwartier werd veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.