ECLI:NL:RBZWB:2023:368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
10066743_E18012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gedogen ontruiming van woning afgewezen na ontruiming door huurder

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Woonkwartier en meerdere gedaagden. De eisende partij, Woonkwartier, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst met gedaagde sub 1, die sinds 28 februari 2019 de woning huurde, rechtsgeldig was geëindigd en dat gedaagde sub 1 diende te worden veroordeeld tot ontruiming van de woning. Gedaagde sub 1 had de huur opgezegd per 1 juni 2022, maar de ontruiming was al eerder door hem uitgevoerd op 23 juni 2022. Gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3, die na de ontruiming weer in de woning waren getrokken, voerden verweer en stelden dat de belangen van hen zwaarder wogen dan die van Woonkwartier.

De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd per 30 juni 2022 en dat gedaagde sub 1 de woning had opgeleverd. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, omdat de woning feitelijk al was ontruimd door gedaagde sub 1. De kantonrechter oordeelde verder dat gedaagde sub 1 huurpenningen verschuldigd was tot de datum van beëindiging van de huurovereenkomst, en dat de gevorderde gebruiksvergoeding vanaf 1 juli 2022 werd afgewezen. Woonkwartier werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3, terwijl gedaagde sub 1 in de proceskosten van Woonkwartier werd veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10066743 \ CV EXPL 22-2531
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
STICHTING WOONKWARTIER,
statutair te Moerdijk,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonkwartier,
gemachtigde: AGIN Timmermans,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2], procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. E.B. Doganer,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. E.B. Doganer,
gedaagde partijen,
hierna te noemen [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 november 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de gemachtigde van Woonkwartier van 8 december 2022 met bijlage;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 20 december 2022.
1.2.
[gedaagde sub 1] is, hoewel behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de voorgeschreven termijn en formaliteiten, niet ter terechtzitting verschenen en heeft ook anderszins niet gereageerd of om uitstel verzocht; daarom wordt tegen [gedaagde sub 1] verstek verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv geldt dit vonnis niettemin als een vonnis op tegenspraak tegen alle gedaagden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] huurt sinds 28 februari 2019 van Woonkwartier de woning aan de [woonplaats 2] (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg laatstelijk € 525,60 per maand. De huurpenningen zijn sinds april 2022 niet meer betaald.
2.2.
Medio april 2022 is [gedaagde sub 2] met haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en haar meerderjarige kind [gedaagde sub 3] naar Nederland gekomen en in de woning getrokken.
2.3.
Per e-mail van 1 juni 2022 heeft [gedaagde sub 1] de huur van de woning opgezegd. Woonkwartier heeft deze opzegging opgevat als een opzegging tegen de eerst mogelijke datum, zijnde 30 juni 2022.
2.4.
[gedaagde sub 1] heeft op 23 juni 2022 [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] uit de woning gezet en de woning ontruimd. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben zich na enkele dagen weer toegang verschaft tot de woning.
2.5.
Op 28 juni 2022 heeft een inspectie van de woning plaatsgevonden in bijzijn van alle partijen. Woonkwartier heeft daarbij het slot van de woning (laten) vervangen en een sleutel van het nieuwe slot aan [gedaagde sub 2] gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Woonkwartier vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst is geëindigd dan wel de ontbinding van de huurovereenkomst, [gedaagde sub 1] te veroordelen tot ontruiming van de woning, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen om voornoemde ontruiming te gehengen en te gedogen, [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van € 2.628,- aan huurpenningen en gebruiksvergoeding berekend tot en met augustus 2022, te vermeerderen met een bedrag van € 525,60 voor elke maand of gedeelte van een maand dat [gedaagde sub 1] , althans een van gedaagden, het gehuurde na 31 augustus 2022 onder zich houdt, vermeerderd met wettelijke rente en een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in de proceskosten.
3.2.
Woonkwartier legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. De huurovereenkomst is geëindigd door de opzegging van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] waren geen wettelijke of contractuele medehuurders. Nu [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in de woning zijn gebleven, is geen sprake van een oplevering van de woning. [gedaagde sub 1] dient daarom de woning te ontruimen. Op grond van de huurovereenkomst is [gedaagde sub 1] huur verschuldigd tot het eindigen van de overeenkomst. Nu de woning na het eindigen van de overeenkomst nog onder zich wordt gehouden, is [gedaagde sub 1] een gebruiksvergoeding verschuldigd gelijk aan de huurprijs.
3.3.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren verweer. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Woonkwartier, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Woonkwartier, met veroordeling van Woonkwartier in de kosten van deze procedure. Zij voeren hiertoe het volgende aan.
De tweede voornaam van [gedaagde sub 3] is niet juist. In plaats van [voornaam 1] moet dit [voornaam 2] zijn. Woonkwartier is daarom niet-ontvankelijk ten aanzien van [gedaagde sub 3] . De belangen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij behoud van de woning wegen zwaarder dan de belangen van Woonkwartier. [gedaagde sub 2] beschikt inmiddels over een uitkering en kan de huur betalen. Indien de vordering wordt toegewezen, dienen de proceskosten te worden gecompenseerd en dient de ontruimingstermijn op zes maanden te worden gesteld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of Woonkwartier ontvankelijk is in haar vordering jegens [gedaagde sub 3] en of de woning door [gedaagde sub 1] dient te worden ontruimd.
4.2.
Uit de rechtspraak blijkt dat het nogal eens voorkomt dat procedures worden gevoerd op naam van een andere (rechts)persoon dan degene die het eigenlijk aangaat. In toenemende mate wordt het mogelijk geacht om zulke vergissingen lopende de procedure te herstellen mits de vergissing voor gedaagde kenbaar was, de gedaagde niet wordt benadeeld of in zijn verdediging geschaad en rectificatie tijdig plaatsvindt (onder meer HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2798).
Ter zitting heeft Woonkwartier erkend dat de tweede voornaam van [gedaagde sub 3] verkeerd staat geschreven in de dagvaarding. [gedaagde sub 3] is echter door de verschrijving niet in zijn belangen geschaad. Hij is immers tijdig in de procedure verschenen. Daarnaast was de vergissing kenbaar, nu de eerste voornaam wel juist was gespeld en ook de geboortedatum van [gedaagde sub 3] in de dagvaarding was opgenomen.
De kantonrechter zal de rectificatie van de tweede voornaam van [gedaagde sub 3] daarom toestaan, waardoor Woonkwartier ontvankelijk is in haar vordering jegens hem. Deze rectificatie is tevens verwerkt bij de vermelding van de partijnamen in de kop van dit vonnis.
4.3.
Allereerst dienen de tegen [gedaagde sub 1] ingestelde vorderingen ter zake het einde van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te worden beoordeeld, aangezien de tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ingestelde vordering daarvan afhankelijk is; immers, die vordering kan slechts worden toegewezen als de jegens [gedaagde sub 1] ingestelde vordering tot ontruiming wordt toegewezen. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat het verweer van de wel verschenen gedaagden ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) niet mede ten gunste van de niet verschenen gedaagde strekt. De kantonrechter hoeft enkel te toetsen of de jegens [gedaagde sub 1] ingestelde vorderingen hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. In dat kader dient de kantonrechter wel rekening te houden met de feiten zoals die in de onderhavige procedure zijn komen vast te staan. Op basis daarvan dient te worden beoordeeld of de feitelijke grondslag het gevorderde kan dragen.
4.4.
De gevorderde verklaring voor recht is, gelet op de opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde sub 1] , toewijsbaar. Aan de subsidiaire vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wordt derhalve niet toegekomen.
4.5.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vordering tot ontruiming jegens [gedaagde sub 1] kan worden toegewezen. In dat kader is van belang dat is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op 23 juni 2022 uit de woning heeft gezet en de woning in het daarop volgende weekend feitelijk heeft ontruimd. Zoals ter zitting onweersproken door [gedaagde sub 2] is verklaard, was de woning, op wat kussens en een tapijt na, leeg op het moment van de inspectie. Deze zijn door [gedaagde sub 2] in de woning gebracht nadat zij zich weer toegang tot de woning had verschaft.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , nadat zij uit de woning waren gezet, zich met goedvinden van [gedaagde sub 1] in de woning bevonden. Dit is ook niet aannemelijk, nu [gedaagde sub 1] hen een paar dagen eerder uit de woning had gezet en de woning had ontruimd. Dat geldt temeer voor hun verblijf in de woning vanaf 28 juni 2022. Immers, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] kregen – nadat [gedaagde sub 1] (na tussenkomst van de wijkagent) was vertrokken – van Woonkwartier de sleutel van het nieuwe slot. Aangezien [gedaagde sub 1] reeds tot ontruiming van de woning is overgegaan en hij sinds 28 juni 2022 niet langer toegang heeft tot de woning, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde sub 1] de woning heeft opgeleverd in de zin van artikel 7:224 BW. In het licht van deze omstandigheden komt de gevorderde ontruiming van de woning door [gedaagde sub 1] de kantonrechter ongegrond voor en daarom zal die vordering worden afgewezen.
4.6.
Nu de vordering tot ontruiming van de woning door [gedaagde sub 1] wordt afgewezen, heeft dat tot gevolg dat de tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ingestelde vordering tot het gehengen en gedogen van die ontruiming eveneens zal worden afgewezen.
4.7.
[gedaagde sub 1] is, als huurder, gehouden om de huurpenningen te betalen tot en met de datum waarop de huurovereenkomst is geëindigd, zijnde 30 juni 2022. Over de maanden april 2022 tot en met juni 2022 is [gedaagde sub 1] dan ook een bedrag van € 1.576,80 (zijnde driemaal € 525,60) aan huurpenningen verschuldigd aan Woonkwartier. Aangezien aan de vereisten van artikel 6:119 BW is voldaan, wordt de gevorderde rente over de huurpenningen eveneens toegewezen.
Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft [gedaagde sub 1] de woning eind juni 2022 opgeleverd. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] de woning daarna nog onrechtmatig onder zich gehouden. De gevorderde gebruiksvergoeding vanaf 1 juli 2022 zal daarom worden afgewezen.
4.8.
[gedaagde sub 1] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten van Woonkwartier worden veroordeeld. Voor de hoogte van het toewijsbare griffierecht en salaris gemachtigde wordt uitgegaan van de jegens [gedaagde sub 1] toegewezen hoofdsom en rente. Hierbij wordt één punt aan salaris gemachtigde toegekend, aangezien jegens [gedaagde sub 1] één proceshandeling door Woonkwartier is verricht. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Woonkwartier als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
365,00
- salaris gemachtigde
187,00
(1 punt × € 187,00)
Totaal
679,43
4.9.
Nu de vordering van Woonkwartier tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wordt afgewezen, zal Woonkwartier als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden begroot op € 374,00 (2 punten van € 187,00) aan salaris gemachtigde. Voor de hoogte van het salaris gemachtigde is aansluiting gezocht bij het tarief behorende bij ontruimingen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen Woonkwartier en [gedaagde sub 1] bestaande huurovereenkomst wegens opzegging door [gedaagde sub 1] rechtsgeldig is geëindigd per 30 juni 2022,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van € 1.576,80 aan huurpenningen tot 30 juni 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van Woonkwartier tot dit vonnis vastgesteld op € 679,43,
5.4.
veroordeelt Woonkwartier in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot dit vonnis vastgesteld op € 374,00,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.