ECLI:NL:RBZWB:2023:3685

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2748
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, die hem met ingang van 22 juni 2021 was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 66,61%. Het UWV had het bezwaar van eiser tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 13 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 66,61%. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de medische situatie van eiser. Eiser had aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen afdoende hebben gemotiveerd dat eiser niet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door het UWV geselecteerde functies voor eiser medisch passend zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen proceskostenvergoeding of griffierecht ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2748 WIA

uitspraak van 25 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder,
(gemachtigde: mr. K.R. Groenewoud)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 15 september 2021 (primair besluit) aan eiser met ingang van 22 juni 2021 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,61%.
Met het bestreden besluit van 20 april 2022 is het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
22 juni 2021 voor 66,61% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht eisers mate van arbeidson-geschiktheid per 22 juni 2021 heeft vastgesteld op 66,61%.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker/operator bij [naam bedrijf] Voor dat werk is hij na een auto-ongeval op 25 juni 2019 uitgevallen.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft in zijn onderzoek onder meer medische informatie van de revalidatiearts van 20 januari 2021,
17 februari 2021 en 19 juli 2021, van Ergatis van 12 februari 2021 en van de bedrijfsarts van 1 maart 2021 betrokken. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er sprake is van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts baseert dat op de bevindingen bij eigen onderzoek, het dossier en informatie van de behandelaar. De belemmeringen die eiser ervaart zijn deels passend bij de onderliggende problematiek. Bij onderzoek lijkt volgens de verzekeringsarts sprake te zijn van algeheel conditieverlies als gevolg van fysieke inactiviteit die is ontstaan nadat de gezondheidsproblematiek is opgetreden. Het conditieverlies wordt ook beschreven door de behandelaar. Het is bekend dat conditieverlies een negatieve invloed kan hebben op de ervaren belemmeringen. Dat lijkt ook bij eiser een rol te spelen. Conditieverlies is geen ziekte of gebrek en is geen reden op zich om beperkingen in het functioneren te stellen. Omdat dit bij eiser wel een rol speelt is het aannemelijk dat de ervaren belemmeringen ernstiger zijn dan de beperkingen die bij onderzoek worden vastgesteld. Als gevolg van meervoudige medische problematiek heeft eiser volgens de verzekeringsarts beperkingen in het functioneren op fysiek gebied en op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De ervaren energetische beperkingen kunnen niet geheel verklaard worden vanuit de onderliggende medische problematiek. Ook hier lijkt conditieverlies een rol te spelen. De verzekeringsarts concludeert dat een tijdelijke beperking in de duurbelastbaarheid op energetische gronden van toepassing is en deels vanuit preventief oogpunt om overbelasting en daarmee toename van de problematiek te voorkomen. De behandelaar geeft aan dat het voor eiser van belang is dat activiteiten worden uitgebreid waarbij gewaakt moet worden voor terugval. Een tijdelijke beperking in de duurbelastbaarheid tot 5 uur per dag en 25 uur per week is van toepassing. Het is bekend dat bij de problematiek van eiser activering van belang is waardoor een grotere beperking in de duurbelastbaarheid herstelbelemmerend kan werken. Vanwege de medische problematiek is eiser gebaat bij een goede nachtrust waardoor nachtelijke werkzaamheden niet passend zijn. De verzekeringsarts ziet geen reden meer om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen, nu de reden om dat eerder aan te nemen, namelijk een intensief behandeltraject dat eiser ondergaat, zich in de afrondende fase bevindt. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 augustus 2021.
De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en rapporteert dat er geen reden is om meer beperkingen te stellen dan de primaire verzekeringsarts heeft gedaan. De primaire verzekeringsarts heeft aangegeven dat eiser bekend is met een somatische symptoom-stoornis en een postcommotioneel syndroom in combinatie met een whiplashtrauma. Deze diagnoses sluiten aan bij hetgeen bekend is in het dossier en er is geen reden om aan te nemen dat de gestelde diagnoses niet correct zijn. Over de door eiser benoemde PTSS is ten tijde van de primaire beoordeling gesproken. Er is echter geen sprake van PTSS (als klinisch toestandsbeeld), maar van posttraumatische stress klachten. Deze worden, bij gebrek aan de diagnose PTSS, geschaard onder de wel vastgestelde psychiatrische diagnose somatische symptoomstoornis. Ook volgens de verzekeringsarts b&b is geen sprake van volledige arbeidsongeschikt op medische gronden, omdat eiser niet voldoet aan de criteria om dat aan te nemen. Er is geen opname in ziekenhuis of instelling, geen bedlegerigheid, geen ADL-afhankelijkheid of verlies aan zelfredzaamheid en geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts b&b stelt voorts dat de door de primaire verzekeringsarts gestelde beperkingen aansluiten bij de aard en ernst van eisers medische problematiek. Eiser wordt op basis van de spelende pathologie beperkt geacht voor mentaal en fysiek belastende activiteiten en voor energetische belasting. De door eiser in bezwaar aangehaalde medische informatie van SRN en Ergatis waren ten tijde van de primaire beoordeling aanwezig en meegenomen. De verzekeringsarts b&b merkt daarbij op dat de beperkingen die Ergatis benoemd een weerslag vormen van de klachten die eiser ervaart en niet van de beperkingen die op grond van de regels (weergegeven in het CBBS-handboek) voor claimbeoordeling en een FML gelden. De door Ergatis opgestelde FML was overigens maar 3 maanden geldig en niet meer geldig op datum in geding. Voor wat betreft de door eiser geclaimde beperking in de duurbelasting kan volgens de verzekeringsarts b&b geen medische grondslag worden gevonden voor verdere beperkingen. Bij eiser zijn er geen energetische tekorten die herleidbaar zijn tot een medisch objectiveerbare oorzaak en een urenbeperking rechtvaardigen. Ook volgt eiser geen behandeling die maakt dat hij niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Tot slot zijn er geen aanwijzingen die erop wijzen dat werkzaamheden op deze tijden tot een verslechtering van eisers gezondheidstoestand zouden leiden (er is geen sprake van een ziektebeeld waarbij eiser zich continue overschat) en hiermee een beperking op preventieve gronden zou rechtvaardigen. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen reden om af te wijken van de belastbaarheid en beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hebben aangenomen. Eiser stelt volledig arbeidsongeschikt te zijn.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest. Zij waren op de hoogte van de klachten van eiser, waaronder de klachten aan rug, nek en schouder en zijn psychische klachten. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien, hem lichamelijk en psychisch onderzocht, dossieronderzoek verricht en informatie van zijn behandelaren in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts heeft de bevindingen van zijn onderzoek uitgebreid beschreven in zijn rapportage van 27 augustus 2021. Ook de verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en hetgeen in bezwaar door eiser is aangevoerd, betrokken en beoordeeld. Daarmee is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht.
Eiser heeft gesteld dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Ter zitting is namens eiser aanvullend gesteld dat er extra beperkingen op de belastingpunten voor nek- en hoofdbewegingen, dragen, luchtweg-klachten en vanwege medicijngebruik op beroepsmatig vervoer gesteld hadden moeten worden. Daarbij is gewezen op het rapport van Ergatis van 12 februari 2021.
De rechtbank overweegt dat van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden pas sprake kan zijn als er geen benutbare mogelijkheden zijn. De criteria daarvoor zijn vastgelegd in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen afdoende gemotiveerd dat eiser niet aan die criteria voldoet en terecht geen volledige arbeidsongeschiktheid aangenomen.
Het is de rechtbank verder niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van de belastbaarheid van eiser, dat zij zijn klachten hebben onderschat. De primaire verzekeringsarts heeft uitgebreid onderzoek naar die klachten verricht en de verzekeringsarts b&b heeft daar kennis van genomen. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts afdoende gemotiveerd waarom de door Ergatis benoemde beperkingen niet (allemaal) zijn gevolgd. Met betrekking tot eisers stelling over een beperking op beroepsmatig vervoer vanwege zijn medicatie overweegt de rechtbank dat blijkens de rapportage van de primaire verzekeringsarts eiser tijdens het spreekuur op 5 mei 2021 heeft aangegeven dat hij 2 weken daarvoor is gestopt met het middel Tramadol. Ten tijde van de datum in geding, 22 juni 2021, gebruikte eiser dit middel derhalve niet meer. Daarmee is door de verzekeringsartsen dan ook terecht geen rekening gehouden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te concluderen dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hebben aangenomen op de door eiser benoemde belastingpunten.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 27 augustus 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), assemblagemedewerker (Sbc-code 2687041) en bezorger pakketten (Sbc-code 282102).
5.2
Eiser heeft gesteld dat hij de geduide functies niet kan verrichten gelet op zijn beperkingen.
5.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals eerder geconcludeerd is die opvatting naar het oordeel van de rechtbank niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,61. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2021 heeft vastgesteld op 66,61%
.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschikt-heid per 22 juni 2021 heeft vastgesteld op 66,61%.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 25 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.