ECLI:NL:RBZWB:2023:3694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
10282354 CV EXPL 23-120 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremies en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] wegens achterstallige premiebetalingen voor een zorgverzekering. De procedure begon met een dagvaarding op 23 december 2022, gevolgd door verschillende schriftelijke en mondelinge uitlatingen van beide partijen. De kern van het geschil betreft de betaling van premies voor de maanden mei en juni 2022. CZ vorderde een totaalbedrag van € 287,02, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten.

[gedaagde01] betwistte de vordering en stelde dat hij alle premiebetalingen had voldaan, onderbouwd met betalingsbewijzen. De kantonrechter heeft de betalingsbewijzen van [gedaagde01] beoordeeld en vastgesteld dat de premie voor mei 2022 inderdaad was voldaan, terwijl de premie voor juni 2022 niet was betaald. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] tekort was geschoten in zijn betalingsverplichting en veroordeelde hem tot betaling van € 122,31 aan CZ.

Daarnaast heeft de kantonrechter CZ's vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en rente toegewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde01] opgelegd, aangezien hij grotendeels ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitgesproken op 24 mei 2023 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10282354 \\ CV EXPL 23-120
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: GGN Brabant,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 december 2022 met één productie;
- het mondeling antwoord waarbij producties zijn overgelegd;
- de conclusie van repliek met producties;
- de mondelinge dupliek;
- het aanvullend dupliek bestaande uit producties;
- de akte uitlating producties van CZ.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[gedaagde01] heeft bij CZ een zorgverzekering afgesloten.
2.2
Op 23 juni 2022 heeft CZ aan [gedaagde01] een aanmaning verzonden met het verzoek een bedrag van € 244,67 binnen 14 dagen te betalen. [gedaagde01] heeft dit bedrag niet betaald.

3.Het geschil

3.1
CZ vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van:
I. het bedrag van € 287,02 wegens hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 244,62 vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
II. de proceskosten.
3.2
CZ legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen een zorgverzekeringsovereenkomst is gesloten. Uit hoofde van die overeenkomst heeft [gedaagde01] een maandelijkse betalingsverplichting. De maandelijkse premie is verschuldigd telkens voor aanvang van de periode waarover de premie verschuldigd is. [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst nu de premiebetalingen voor de maanden mei 2022 en juni 2022 zijn uitgebleven. CZ heeft recht op betaling van deze premies.
3.3
[gedaagde01] betwist de vordering van CZ. [gedaagde01] voert aan dat hij alle premiebetalingen heeft voldaan en onderbouwt dit met betalingsbewijzen.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of het bedrag van € 244,62 aan premies over de maanden mei 2022 en juni 2022 is voldaan.
4.2
Uit de door [gedaagde01] overgelegde betalingsbewijzen blijkt dat [gedaagde01] over het jaar 2022 in totaal 11 maandelijkse premiebetalingen heeft verricht. CZ erkent dat zij deze betalingen heeft ontvangen.
4.3
De premiebetaling van 6 mei 2022 is zonder het opgeven van een betalingskenmerk dan wel omschrijving verricht. CZ stelt dat deze betaling in mindering is gebracht op de op dat moment nog openstaande premiebetaling voor de maand april 2022. [gedaagde01] betwist dit en voert aan dat deze premiebetaling zag op de maand mei 2022. CZ heeft in haar akte uitlating producties erkend alle betalingen waarvan [gedaagde01] betalingsbewijzen heeft overgelegd te hebben ontvangen. De betaling van 30 april 2022 is echter niet opgenomen in het betalingsoverzicht dat CZ bij conclusie van repliek heeft overgelegd. Deze betaling is verricht via een bankrekeningnummer van een derde en is eveneens zonder betalingskenmerk of omschrijving verricht. Nu dit een betaling betreft die eerder is verricht dan de betaling van 8 mei 2022 én CZ erkent deze betaling te hebben ontvangen, is de kantonrechter van oordeel dat de betaling van 30 april 2022 in mindering diende te strekken op de op dat moment openstaande premiebetaling voor de maand april 2022. Dat betekent voorts dat de betaling van 6 mei 2022 in mindering diende te strekken op de openstaande premiebetaling voor de maand mei 2022. De premie voor de maand mei 2022 is door [gedaagde01] dus voldaan en niet meer opeisbaar. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.4
CZ stelt daarnaast dat de premie over de maand juni 2022 niet is betaald. [gedaagde01] voert aan dat de premie voor de maand juni 2022 is voldaan met de betaling van 28 juni 2022. Die betaling is echter verricht onder vermelding van het betalingskenmerk van juli 2022 zodat CZ die betaling terecht heeft toegeschreven aan de premiebetaling van juli 2022. Uit de door [gedaagde01] overgelegde betalingsbewijzen blijkt verder niet dat de maand juni 2022 zou zijn betaald. Het verweer van [gedaagde01] wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Dit deel van de vordering zal om die reden worden toegewezen.
4.5
Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat het bedrag aan premie voor de maand juni 2022 door CZ opeisbaar is. [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst. [gedaagde01] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van € 122,31 wegens hoofdsom aan CZ.
4.6
CZ maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. CZ heeft aan [gedaagde01] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag van € 40,00 is in overeenstemming met de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gehanteerde tarieven en zal om die reden worden toegewezen.
4.7
CZ vordert daarnaast een bedrag van € 2,46 aan rente over het bedrag van € 244,62 vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van de dagvaarding. Daarnaast vordert CZ de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening. De gevorderde wettelijke rente is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar, met dien verstande dat de wettelijke rente enkel zal worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom, zijnde € 122,31 en wel vanaf 1 juni 2022.
4.8
Van het in totaal aan CZ verschuldigde bedrag aan hoofdsom, kosten en rente heeft [gedaagde01] op 8 december 2022 een deel groot € 0,06 voldaan. Deze betaling strekt ingevolge artikel 6:44 lid 1 BW in mindering op de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
4.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van CZ tot een bedrag van € 162,25 toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 122,31 vanaf 1 juni 2022 tot de dag van volledige betaling.
4.1
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten – waaronder de nakosten – worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van CZ als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
78,00
(2,00 punten × € 39,00)
Totaal
333,43
4.11
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten worden begroot op € 19,50.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [gedaagde01] om aan CZ te betalen een bedrag van € 162,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 122,31, met ingang van 1 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van CZ tot dit vonnis vastgesteld op € 333,43;
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen en uitgesproken op 24 mei 2023.