ECLI:NL:RBZWB:2023:3699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake aanvraag duofiets op grond van de Wmo en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur. Het college had op 3 augustus 2021 besloten om de aanvraag van eiseres voor een duofiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) af te wijzen. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij ook het besluit van 3 augustus 2021 aan de orde heeft gesteld, conform artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De zitting vond plaats op 24 mei 2023, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een vertegenwoordiger. Het college werd vertegenwoordigd door mr. M.L.B. Spruijt. Tijdens de procedure is gebleken dat partijen onderling tot een oplossing zijn gekomen over de proceskosten met betrekking tot het beroep van eiseres inzake het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van 3 augustus 2021, aangezien zij inmiddels de duofiets heeft ontvangen van Uniek Sporten.

Eiseres heeft echter gesteld dat zij nog steeds procesbelang heeft bij een oordeel over de vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor de duofiets, zoals de aanschafkosten, verzekering en onderhoudskosten. De rechtbank heeft dit standpunt van eiseres verworpen, omdat het niet aansluit bij het stelsel van de Wmo. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen procesbelang meer is en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de Staat is veroordeeld tot betaling van € 500,-- aan eiseres. Daarnaast is de Staat veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3220 WMO
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 23 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur(het college).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld inzake het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Met het besluit van 3 augustus 2021 heeft het college alsnog beslist op het bezwaar van eiseres. Met dit besluit is de aanvraag van eiseres om een duofiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het besluit van 3 augustus 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 mei 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.L.B. Spruijt.

Overwegingen

1. Partijen zijn onderling tot een oplossing gekomen over de proceskosten inzake het beroep niet tijdig beslissen. De rechtbank hoeft daarom hierover niet meer te oordelen.
2. Met betrekking tot het besluit van 3 augustus 2021 is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over dit besluit. Daarbij is het volgende overwogen.
3. Eiseres heeft inmiddels de door haar gevraagde duofiets ontvangen van Uniek Sporten. Eiseres stelt dat zij nog een procesbelang heeft bij een oordeel over het bestreden besluit. Dit belang zou gelegen zijn in de vergoeding van de aanschafkosten, dan wel de eigen bijdrage, de kosten voor de verzekering van de fiets en voor onderhoudskosten van de fiets. De grondslag voor vergoeding van deze kosten ziet eiseres in de Wmo. Volgens eiseres kan daar in dit stadium van de procedure nog om verzocht worden, omdat verstrekking en vorm van een voorziening twee verschillende dingen zijn. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de vraag naar de vorm van de voorziening pas aan de orde komt nadat een voorziening is toegekend.
4. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Dit standpunt past immers niet bij het stelsel van de Wmo, waarin sprake is van een melding, onderzoek, aanvraag en besluit zoals dat uit de Memorie van Toelichting bij artikel 2.3.5 van de Wmo volgt. Ook artikel 2.3.6 van de Wmo biedt geen basis voor het standpunt van eiseres. Verder gaat dit standpunt voorbij aan het feit dat eiseres in haar aanvraag heeft gevraagd om een duofiets (een maatwerkvoorziening in natura). In bezwaar is eiseres tegen de weigering daarvan opgekomen. Er zijn geen bezwaargronden aangevoerd die zien op de vorm van de verstrekking. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht staat er dan aan in de weg om dat in beroep alsnog te doen.
5. De Wmo kan dus niet als grondslag dienen voor de door eiseres gevraagde vergoeding. Een andere grondslag is niet aangevoerd. Dat betekent dat eiseres met haar beroep niet kan bereiken wat zij beoogt. Er is dus geen procesbelang, zodat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het beroep zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld.
6. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Vanaf de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift door het college tot de datum van deze uitspraak is 2 jaar en 3 maanden verstreken. De redelijke termijn is dus met 3 maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,--. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,--.
7. In verband met het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiseres terzake van dit verzoek. De kosten worden begroot op 418,50 (1 punt met wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 23 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep..