ECLI:NL:RBZWB:2023:370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen wijziging uitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat zijn uitkering op grond van de Participatiewet met ingang van 2 mei 2021 zou wijzigen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk met een besluit van 17 maart 2022. De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had op 26 mei 2021 tijdig bezwaar gemaakt, maar het college had de elektronische weg voor het indienen van bezwaarschriften niet geopend. De rechtbank oordeelt dat het college eiser geen termijn heeft gegeven om het verzuim te herstellen, wat in strijd is met de wet. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij eiser de gelegenheid krijgt om het bezwaarschrift op de juiste wijze in te dienen.

Daarnaast moet het college het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.674,- betalen, berekend op basis van de proceshandelingen die door de gemachtigde zijn verricht. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers en openbaar gemaakt op 20 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (verweerder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 30 april 2021 besloten om de uitkering van eiser met ingang van 2 mei 2021 te wijzigen op grond van de Participatiewet. Eiser heeft hiertegen per e-mail op 26 mei 2021 bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 17 maart 2022 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en mr. A.J.W.M. Mutsaers en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, omdat het bezwaarschrift niet op de voorgeschreven wijze is ingediend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 april 2021 onterecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college eiser een termijn gegeven om het gebrek te herstellen?
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser op 26 mei 2021 tijdig per e-mail bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 april 2021. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het college de elektronisch weg per e-mail voor het indienen van een bezwaarschrift niet heeft opengesteld. Dat er wel via e-mail met het college kan worden gecommuniceerd, doet hier niets aan af.
4.1.
Indien een bezwaarschrift echter toch via een niet geopende elektronische weg wordt ingediend, kan dit bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. [1]
4.2.
Eiser voert aan dat het college hem geen termijn heeft gegeven om het gebrek te herstellen. Het college stelt zich op het standpunt dat het eiser bij e-mail van 29 mei 2021 wel een hersteltermijn hebben geboden.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat in de e-mail van 29 mei 2021 het college eiser enkel heeft gewezen
“op de termijn waarbinnen u bezwaar moet maken.”Anders dan het college meent, is de rechtbank van oordeel dat deze mededeling niet gelijk is te stellen met het concreet aanbieden van een termijn waarbinnen het verzuim hersteld kan worden.
5. De rechtbank concludeert dan ook het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 30 april 2021 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu het beroep reeds om deze reden gegrond is, behoeven de overige gronden geen bespreking.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal eiser een termijn moeten bieden om het bezwaarschrift alsnog via de juiste weg in te dienen. Na afloop van de door het college geboden termijn, dient het college een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en ook een vergoeding van de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
6.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-.
De vergoeding bedraagt in totaal € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 maart 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:15, eerste lid
Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Voetnoten

1.Artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb