ECLI:NL:RBZWB:2023:372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 20_9861
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en herstel van onderzoeksgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV dat op 19 oktober 2020 het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak op 20 april 2022 geconstateerd dat er sprake was van een onderzoeksgebrek, omdat eiser niet fysiek was onderzocht en er geen medische informatie was opgevraagd bij zijn behandelaars. Het UWV kreeg de kans om deze gebreken te herstellen.

Tijdens de zitting op 9 maart 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV was niet aanwezig. Na de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts b&b eiser op 16 mei 2022 onderzocht en aanvullende medische informatie opgevraagd. De rechtbank oordeelt dat het UWV het onderzoeksgebrek op medisch vlak heeft hersteld, ondanks de bezwaren van eiser over de onafhankelijkheid van de verzekeringsarts.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen reden is om aan de juistheid van zijn oordeel te twijfelen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het UWV terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het UWV moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam derde-partij] B.V.te Diemen.

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd een uitkering in gevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) toe te kennen aan eiser omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 19 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft geen toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door de derde-partij. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat derde-partij van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
In de tussenuitspraak van 20 april 2022 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak medische informatie bij een behandelaar van eiser opgevraagd, de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) heeft eiser fysiek op spreekuur gezien op 16 mei 2022 en het UWV heeft een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 12 december 2022 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat er sprake is van een onderzoeksgebrek omdat eiser niet fysiek op spreekuur is gezien en er geen medische informatie bij zijn behandelaars is opgevraagd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er een motiveringsgebrek is ten aanzien van de geduide functie Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071). De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om deze gebreken te herstellen met inachtneming van de tussenuitspraak.
Heeft het UWV het onderzoeksgebrek op medisch vlak hersteld?
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts b&b eiser medisch onderzocht op het spreekuur van 16 mei 2022 en is informatie opgevraagd en verkregen van een behandelaar van 13 juli 2022. Ook zijn leesbare versies van de in beroep overgelegde medische stukken in de beoordeling betrokken. Dit betreft informatie op fysiek vlak van 28 mei 2019 en 15 juni 2019 en op mentaal vlak van 15 oktober 2019 en 23 april 2020, van 20 februari 2020, en een huisartsenjournaal. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 mei 2020 te wijzigen.
3.1
Eiser voert in reactie hierop aan dat het onderzoeksgebrek niet is hersteld omdat er geen sprake is van een onafhankelijk oordeel omdat de verzekeringsarts in beroep dezelfde verzekeringsarts is geweest als in de bezwaarschriftenprocedure. Volgens eiser is er dan sprake van een slager die zijn eigen vlees keurt. Eiser verzoekt dan ook om een onafhankelijk, medisch deskundige om tot een onafhankelijk oordeel te kunnen komen. Daarnaast is eiser van mening dat het onderzoeksgebrek niet is hersteld omdat zijn klachten, met betrekking tot onder meer het tillen, die verergerd zijn sinds de Eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB), en toegenomen middelen- en medicatiegebruik onvoldoende zijn meegenomen door de verzekeringsarts b&b. Eisers verwijst hiervoor onder meer naar een algemeen advies van het Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis en het schrijven van 13 juli 2022 van zijn behandelaar.
3.2
De rechtbank oordeelt dat het UWV het onderzoeksgebrek op medisch vlak heeft hersteld. Zoals eiser stelt, is de verzekeringsarts beroep dezelfde als de verzekeringsarts in bezwaar. Dat deze verzekeringsarts b&b in dit dossier eerder een rapport heeft geschreven dat door de rechtbank als ontoereikend is aangemerkt, betekent echter nog niet dat sprake is van vooringenomenheid. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom wel sprake zou zijn van vooringenomenheid. [1] De verzekeringsarts b&b heeft bij zijn onderzoek op 16 mei 2022 rekening gehouden met de door eiser gestelde en bestaande beperkingen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b zelf fysiek onderzoek verricht bij eiser, medische informatie bij eisers behandelaar opgevraagd en de in beroep overgelegde informatie in zijn beoordeling betrokken. Tot slot heeft de verzekeringsarts b&b vastgesteld welke middelen en medicatie eiser gebruikt. Er is hiermee sprake geweest van een zorgvuldig onderzoek. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts b&b van een onjuist medische beeld is uitgegaan of dat sprake is van een verergering op medisch vlak die gemist is ten opzichte van de EZWB. Hij heeft in dat medische beeld geen reden gezien om het eerder ingenomen standpunt, en de daarbij behorende FML van 19 mei 2020 (met diverse beperkingen in alle rubrieken), te wijzigen. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser op die FML licht beperkt is geacht op tillen en dat het document waarnaar eiser verwijst een algemene omschrijving bevat van een bij eiser vastgestelde aandoening en dus ook algemene adviezen bevat, die niet zijn toegespitst op de specifieke klachten van eiser. Dat sprake zou zijn van verergering van de fysieke klachten ten opzichte van de EZWB welke zouden moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen, blijkt niet uit de in de beoordeling betrokken informatie, waaronder die van de behandelaar van 28 mei 2019 en 15 juni 2019. Dit geldt eveneens voor de mentale klachten. In de informatie van de behandelaar van 13 juli 2022 (behandelaar vanaf februari 2020) wordt voorts, anders dan eiser stelt, gesproken over licht gebruik. Eiser heeft verder geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om het oordeel van de verzekeringsarts b&b onjuist te achten. De rechtbank is dan ook van mening dat het UWV het onderzoeksgebrek op medisch vlak heeft hersteld met het rapport van de verzekeringsarts b&b van 5 augustus 2022. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals eiser heeft verzocht, een onafhankelijk deskundige te benoemen, mede in aanmerking genomen dat eiser in de gelegenheid is geweest medische stukken te overleggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 19 mei 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Heeft het UWV het motiveringsgebrek op arbeidsdeskundig vlak hersteld?
4. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft in de rapportage van 11 augustus 2022 uitgelegd dat de bij de EZWB niet geschikt geachte functie met Sbc-code 267041 een andere functie betreft dan de als geschikt geduide functie met Sbc-code 267071. De rechtbank kan dit gemotiveerd standpunt volgen, zodat het UWV ook dit gebrek heeft hersteld. Eiser heeft overigens ook niets aangevoerd tegen de herstelpoging van het UWV met betrekking tot het gebrek in de arbeidsdeskundige motivering.
In voornoemde rapportage en in de eerdere rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 15 oktober 2020 is toegelicht dat, gegeven de FML van 19 mei 2020, de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Naast de hiervoor genoemde functie, gaat het om de functies met de Sbc-codes 111160 en 111180. In de rapportages is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De rechtbank ziet daarom geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
Mate van arbeidsongeschiktheid
5. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, geldt dat eiser 29,57%, arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Conclusie
6. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering (waarop pas recht bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer) aan eiser toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-). Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, dan kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie voor een soortgelijke situatie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2866, rechtsoverweging 12 en 13.