ECLI:NL:RBZWB:2023:3732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 20_10085
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake ZW-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin zijn bezwaren tegen eerdere besluiten inzake zijn recht op een ZW-uitkering niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het UWV handhaafde dit besluit, maar heeft later inhoudelijk naar de bezwaren gekeken en geconcludeerd dat verzoeker per 25 augustus 2020 arbeidsgeschikt was. Verzoeker was het niet eens met deze besluiten en heeft aanvullende beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 behandeld, waarbij een verzekeringsarts van het UWV een nadere toelichting heeft gegeven. Na heropening van het onderzoek heeft het UWV op 9 januari 2023 het eerdere besluit herzien, waardoor verzoeker recht op een ZW-uitkering heeft gekregen. Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen en heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.868,-. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld in deze kosten, terwijl het griffierecht van € 48,- door het UWV aan verzoeker vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10085 ZW
uitspraak van 30 mei 2023 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. P.M.J.T. Schumans,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 oktober 2020 (bestreden besluit), waarin het UWV verzoekers bezwaren tegen de besluiten van 25 augustus 2020,
27 augustus 2020 en 23 september 2020 inzake zijn recht op een ZW-uitkering niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Met een besluit van 8 november 2021 heeft het UWV verzoeker laten weten het bestreden besluit ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van verzoekers bezwaar tegen het besluit van 27 augustus 2020 wordt gehandhaafd, maar dat het UWV alsnog inhoudelijk naar verzoekers bezwaren tegen de besluiten van 25 augustus 2020 en 23 september 2020 heeft gekeken. Het UWV is tot de conclusie gekomen dat verzoekers bezwaren tegen deze besluiten ongegrond zijn, omdat verzoeker per 25 augustus 2020 arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk.
Verzoeker heeft vervolgens desgevraagd aangegeven het niet eens te zijn met het gewijzigde besluit van 8 november 2021 en heeft aanvullende beroepsgronden overgelegd.
De rechtbank heeft hierop het beroep van verzoeker op 9 augustus 2022 in Middelburg op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: verzoeker, zijn gemachtigde en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft bij beslissing van 15 augustus 2022 het onderzoek ter zitting heropend om een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV een nadere toelichting te laten geven.
Een verzekeringsarts b&b heeft op 20 september 2022 een nadere rapportage uitgebracht, wat niet tot een wijziging van het ingenomen standpunt van het UWV heeft geleid.
Verzoeker heeft hierop desgevraagd aangegeven het niet eens te zijn met het standpunt van het UWV en heeft aanvullende beroepsgronden en medische gegevens overgelegd.
Met een besluit van 9 januari 2023 heeft het UWV het besluit van 8 november 2021 herzien naar aanleiding van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2022:2672). Verzoeker heeft hierdoor op en na 25 augustus 2020 onveranderd recht op een ZW-uitkering. Het UWV heeft tevens aangegeven het griffierecht en de proceskosten van de beroepszaak te vergoeden.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten van zowel de bezwaarprocedure als de beroepsprocedure. Het UWV heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de proceskosten.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 9 januari 2023 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting van 14 september 2021, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.