ECLI:NL:RBZWB:2023:3739

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
C/02/398153 / HA ZA 22-285 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake legitieme portie en onrechtmatige daad in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2023, gaat het om een geschil tussen twee eisers, kinderen van de heer [erflater01], en de gedaagde, die als erfgenaam en executeur optreedt in de nalatenschap van de erflater. De eisers vorderen een verklaring voor recht over hun legitieme portie en stellen dat de gedaagde bestanddelen verzwijgt die nodig zijn voor de vaststelling van hun legitieme portie. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet als erfgenaam kan optreden in deze procedure, omdat zij ook als executeur is benoemd. De rechtbank stelt de legitieme massa vast en komt tot de conclusie dat de legitieme portie voor elk van de eisers € 7.846,53 bedraagt. De gedaagde wordt veroordeeld om dit bedrag aan de eisers te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de gedaagde om de legitieme porties in termijnen te voldoen, wordt afgewezen, omdat de nalatenschap voldoende middelen bevat om aan de verplichtingen te voldoen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/398153 / HA ZA 22-285
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser in conventie01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
[eiser in conventie02],
wonende te [woonplaats02] , Zuid-Afrika,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.J.S. Houtackers te Vught,
tegen
1.
[gedaagde in conventie01] in haar hoedanigheid van enig erfgenaam in de nalatenschap van de heer [erflater01],
wonende te [woonplaats03] ,
2.
[gedaagde in conventie02] in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van de heer [erflater01],
wonende te [woonplaats03] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. D.E.M. Lauran te ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie01] , [eiser in conventie02] en [gedaagden in conventie01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 september 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte indiening nadere stukken tevens aangepaste berekening legitieme porties van [gedaagden in conventie01] met producties 29 t/m 37;
  • de mondelinge behandeling op 6 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie01] , [eiser in conventie02] en [gedaagden in conventie01] zijn de kinderen van de heer [erflater01] (hierna: erflater).
2.2.
Erflater heeft bij testament van 10 november 2017 over zijn nalatenschap beschikt. [gedaagden in conventie01] is tot erfgenaam benoemd en aan [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ieder is gelegateerd een bedrag gelijk aan hetgeen zij zouden hebben geërfd indien zij zijn erfgenamen krachtens de wet zouden zijn geweest, waarbij erflater onder meer heeft bepaald dat de legaten pas opeisbaar zijn bij het overlijden van [gedaagden in conventie01] . Verder is [gedaagden in conventie01] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.
2.3.
Op 7 augustus 2020 heeft erflater zijn woning staande en gelegen aan de [adres01] te [plaats01] verkocht en geleverd aan [gedaagden in conventie01] voor een koopsom van € 150.000,00. De woning is bezwaard met de beperkt zakelijke rechten van gebruik en bewoning ten behoeve van erflater.
2.4.
Op [overlijdensdatum01] is erflater overleden.
2.5.
[gedaagden in conventie01] heeft de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. [gedaagden in conventie01] heeft de benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder eveneens aanvaard.
2.6.
Op 15 maart 2022 hebben [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] het legaat verworpen en aanspraak gemaakt op hun legitieme portie.
2.7.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben ten laste van [gedaagden in conventie01] conservatoir beslag laten leggen op de woning van [gedaagden in conventie01] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat, indien en voor zover [gedaagden in conventie01] bestanddelen verzwijgt die nodig zijn voor de vaststelling van de legitieme portie van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ieder, [gedaagden in conventie01] jegens hen aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad voor de schade die [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ieder afzonderlijk hebben geleden en nog zullen lijden;
II. de legitieme aanspraak van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ieder vast te stellen en [gedaagden in conventie01] te veroordelen om aan ieder van hen de legitimaire aanspraak te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, onder verrekening van hetgeen [gedaagden in conventie01] aan [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] afzonderlijk reeds ten titel van voorschot op de legitimaire aanspraak heeft voldaan;
III. [gedaagden in conventie01] te veroordelen in de kosten van dit geding, zowel in het incident als ten principale, waaronder meer begrepen de beslagkosten € p.m., alsmede de kosten van het opvragen van de bankafschriften en de advocaatkosten alsmede met veroordeling van [gedaagden in conventie01] in de nakosten ten bedrage van € 131,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, het bedrag van € 199,00.
3.2.
[gedaagden in conventie01] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[eiseressen in reconventie01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de legitieme porties ex artikel 4:5 BW eerst behoeven te worden voldaan na verloop van tweeënhalf jaar, althans na verloop van een in goede justitie te bepalen zekere tijd, na de datum van het in dezen te wijzen vonnis, primair in een tiental gelijke termijnen, subsidiair ineens, zonder hierover rente te zijn verschuldigd, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen betalingsregeling ex artikel 4:5 BW te gelasten, met veroordeling van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] in de kosten van de onderhavige procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.5.
[verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Omdat [eiser in conventie02] zijn woonplaats in Zuid-Afrika heeft, zal de rechtbank allereerst ambtshalve toetsen of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil. De rechtbank acht zich bevoegd op grond van artikel 6, aanhef en onder g, Rv, waarin is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende nalatenschappen, indien erflater zijn laatste woonplaats in Nederland had. De rechtbank zal de zaak beoordelen naar Nederlands recht omdat erflater in zijn testament heeft gekozen voor toepasselijkheid van Nederlands recht.
hoedanigheid [gedaagden in conventie01]
4.2.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] vorderen veroordeling van [gedaagden in conventie01] zowel in haar hoedanigheid van erfgenaam als in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder.
4.3.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat zij ten onrechte in de hoedanigheid van erfgenaam is betrokken.
4.4.
Op grond van artikel 4:144 lid 1 BW heeft de executeur tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen en daaronder vallen ook de aanspraken uit hoofde van een legitieme portie. Artikel 4:145 lid 2 BW bepaalt dat de executeur gedurende zijn beheer bij vervulling van zijn taak de gezamenlijke erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt. De executeur treedt daarbij op als privatief vertegenwoordiger van de erfgenamen. Nu [gedaagden in conventie01] executeur is, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden in conventie01] niet als erfgenaam voor de nalatenschap kan optreden en niet gehouden is in die hoedanigheid schulden van de nalatenschap te voldoen en informatie te verstrekken die nodig is om de legitieme porties vast te stellen.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] zullen dan ook in hun vorderingen jegens [gedaagden in conventie01] in haar hoedanigheid van erfgenaam niet-ontvankelijk worden verklaard.
vordering II. van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ; omvang legitieme porties
4.5.
Tussen partijen is in geschil de omvang van de legitimaire massa van de nalatenschap van erflater en daarmee de omvang van de legitieme porties van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] .
4.6.
De legitieme portie wordt op grond van het bepaalde in artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a, b, c en f BW.
4.7.
Als eerste dient de legitimaire massa te worden vastgesteld. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben geen berekening van de legitimaire massa overgelegd. [gedaagden in conventie01] heeft in punt 14 van de akte indiening nadere stukken tevens aangepaste berekening legitieme porties, wel een berekening van legitimaire massa opgenomen. De rechtbank zal aan de hand van deze berekening en de opgeworpen geschilpunten de omvang van de legitimaire massa en vervolgens de legitieme porties vaststellen.
activa
inboedel
4.8.
[gedaagden in conventie01] stelt dat tot de nalatenschap behoort een inboedel met een waarde van € 1.770,00. Dit is door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] niet betwist zodat dat de rechtbank hiervan uitgaat.
scooter
4.9.
[gedaagden in conventie01] stelt dat tot de nalatenschap een kapotte scooter behoort en dat de waarde hiervan nihil is. Dit is door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ook niet betwist zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
spaar- en bankrekeningen
4.10.
[gedaagden in conventie01] stelt verder dat tot de nalatenschap behoren het saldo van € 56.000,29 op bankrekening [iban_nummer01] , het saldo van € 88,99 op spaarrekening [iban_nummer02] en het saldo van € 185,11 op bankrekening [iban_nummer03] . Dit is door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] niet betwist zodat de rechtbank hier bij de berekening van uitgaat.
schenkingen
4.11.
Tussen partijen staat vast dat erflater op 30 april 2021 een bedrag van € 40.000,00 heeft overgemaakt aan mevrouw [naam01] en dat zij woonachtig is op Bali.
4.12.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen op de mondelinge behandeling dat de overboeking een gift aan mevrouw [naam01] is die bij de vaststelling van de legitimaire massa in aanmerking dient te worden genomen.
4.13.
[gedaagden in conventie01] stelt zich op het standpunt dat deze overboeking aan mevrouw [naam01] op grond van artikel 4:69 lid 1 sub a BW niet als een gift moet worden aangemerkt die bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking dient te worden genomen. Het bedrag van € 40.000,00 betreft een bijdrage in het levensonderhoud van mevrouw [naam01] .
4.14.
Artikel 4:69 lid 1 BW luidt als volgt:
‘1. Voor de toepassing van deze afdeling worden niet als giften beschouwd:
a. giften aan personen ten aanzien van wie de erflater moreel verplicht was bij te dragen in hun onderhoud tijdens zijn leven of na zijn dood, voor zover zij als uitvloeisel van die verplichting zijn aan te merken en in overeenstemming zijn met het inkomen en het vermogen van de erflater.’
Het verweer van [gedaagden in conventie01] is een zelfstandig verweer. [gedaagden in conventie01] beroept zich immers op het rechtsgevolg van deze kwalificatie, namelijk dat de betalingen op grond dit artikel bij de berekening van de legitieme portie niet als gift maar als bijdragen in het levensonderhoud van mevrouw [naam01] moeten worden beschouwd en daarom niet op grond van artikel 4:67 BW bij de berekening van de legitieme portie moeten worden meegenomen. De stelplicht en zo nodig bewijslast rusten op [gedaagden in conventie01] .
Bij de beantwoording van de vraag of de giften kunnen worden aangemerkt als bijdragen in het levensonderhoud als bedoeld in artikel 4:69 lid 1 sub a BW, zijn allereerst de onderhoudsbehoefte van de begiftigde en de financiële capaciteit van de schenker van belang. Verder moet de relatie van de schenker en de begiftigde in aanmerking worden genomen ter beantwoording van de vraag of er een morele verplichting tot onderhoud door de erflater bestaat en zo ja, in welke mate van intensiteit.
4.15.
[gedaagden in conventie01] stelt ter onderbouwing dat mevrouw [naam01] de vriendin van erflater was en dat zij 17 jaar lang een relatie hadden. Mevrouw [naam01] en haar kinderen leefden ten tijde van de Corona pandemie in bittere armoede vanwege het volledig stilvallen van het toerisme in Bali gedurende een periode van twee jaar. Zij hadden daardoor geen inkomsten, waren ondervoed en konden niet in hun eigen levensonderhoud voorzien. Erflater had de beschikking over de verkoopopbrengst van zijn woning die na aflossing van hypotheek en aftrek van kosten € 105.321,74 bedroeg. Erflater had dus de financiële capaciteit om deze overboeking te verrichten, de behoefte van mevrouw [naam01] en haar kinderen aan een financiële bijdrage was zeer groot en tussen erflater en mevrouw [naam01] was sprake van een affectieve relatie van ruim 17 jaar.
4.16.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] voeren aan dat [gedaagden in conventie01] haar stellingen niet met stukken heeft onderbouwd. Dit is onvoldoende. Het ligt eerst op de weg van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] om de stellingen van [gedaagden in conventie01] gemotiveerd te betwisten. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] betwisten echter niet dat mevrouw [naam01] en erflater gedurende 17 jaar een affectieve relatie hadden en dat zij en haar kinderen behoefte hadden aan een financiële bijdrage en dat de financiële capaciteit van erflater een bijdrage van € 40.000,00 toeliet.
Het verweer van [gedaagden in conventie01] dat de betaling van € 40.000,00 op grond van artikel 4:69 lid 1 sub a BW geen gift is die bij de berekening van de legitieme portie moet worden meegenomen, slaagt dan ook.
4.17.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen verder dat [gedaagden in conventie01] van erflater in 2007 een gift van € 40.000,00 heeft ontvangen. Dit betrof het startkapitaal voor [gedaagden in conventie01] om zelf een onderneming in de antiekhandel in Zuid-Afrika te starten.
4.18.
[gedaagden in conventie01] betwist dat erflater haar een bedrag van € 40.000,00 heeft geschonken.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat erflater zelf alles heeft betaald voor de antiekhandel, die [eiser in conventie02] in Zuid-Afrika zou drijven. Erflater heeft € 10.000,00 aan [eiser in conventie02] betaald, € 5.000,00 betaald voor een marktonderzoek en hij heeft voor een bedrag van € 25.000,00 aan antiek gekocht.
4.19.
Nu de gift aan [gedaagden in conventie01] gemotiveerd door haar wordt betwist, ligt het op de weg van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] om hun stelling nader te onderbouwen. Dit hebben zij echter nagelaten. Zo is al niet duidelijk welk bedrag het betreft. Op de mondelinge behandeling stelt [eiser in conventie02] zelf dat er van het bedrag van € 40.000,00 een bedrag van € 10.000,00 voor hem was om op te starten. De stelling van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] dat erflater een bedrag van € 40.000,00 aan [gedaagden in conventie01] heeft geschonken wordt dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd.
4.20.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen verder dat sprake is van een gift aan [gedaagden in conventie01] omdat zij de woning van erflater heeft gekocht voor een koopsom van € 150.000,00 terwijl de marktwaarde € 241.500,00 was. Ter onderbouwing van de marktwaarde beroepen [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] zich op het door hen als productie 6 overgelegde taxatierapport. Volgens [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] heeft het recht van gebruik en bewoning ten gunste van erflater geen waarde drukkend effect.
4.21.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat de WOZ-waarde van € 214.000,00 als uitgangspunt dient te worden genomen. De door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] uitgevoerde taxatie betreft slechts een geveltaxatie. [gedaagden in conventie01] voert verder aan dat het recht van gebruik en bewoning ten gunste van erflater een waarde-drukkend effect op de marktwaarde heeft.
4.22.
Als uitgangspunt hanteert de rechtbank de taxatiewaarde van € 241.500,00. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben een taxatierapport overgelegd waaruit deze waarde blijkt. Dat de taxatie slechts een geveltaxatie betreft komt voor rekening en risico van [gedaagden in conventie01] . Op de mondelinge behandeling is door [gedaagden in conventie01] niet betwist de stelling van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] dat zij twee makelaars geen toegang tot de woning heeft gegeven. Indien [gedaagden in conventie01] van mening is dat de woning een lagere taxatiewaarde heeft, omdat volgens haar het interieur is verouderd, had zij dat dit feitelijk dienen te onderbouwen, bijvoorbeeld door zelf een taxatierapport over te leggen. In het licht hiervan kan [gedaagden in conventie01] niet volstaan met het verweer dat de woning een WOZ-waarde van € 214.000,00 had.
4.23.
De getaxeerde waarde van € 241.500,00 betreft de waarde van de woning leeg en vrij van huur en gebruiksrechten. Vaststaat dat de woning op het moment van verkoop door erflater aan [gedaagden in conventie01] was belast met het recht van gebruik en bewoning ten gunste van erflater. Nu de marktwaarde de verkoopwaarde van een woning is, ofwel de prijs die kopers in de markt bereid zijn te betalen voor een bepaald huis, dient bij de bepaling van de marktwaarde het recht van gebruik en bewoning als waardedrukkende factor in aanmerking te worden genomen.
4.24.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat met toepassing van artikel 5 en 10 van het Uitvoeringsbesluit Successiewet de marktwaarde van het recht van gebruik en bewoning dient te worden berekend op 6% van de vrije marktwaarde en dat dit dient te worden vermeerderd met een factor passend bij de leeftijd. Nu erflater een leeftijd van 75 jaar had op het moment dat hij het recht van gebruik en bewoning kreeg, dient de factor 5 te worden toegepast. Dit betreft een bedrag van € 72.450,00, aldus [gedaagden in conventie01] .
4.25.
Volgens [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] bedraagt het waardedrukkend effect geen € 72.450,00 en is door [gedaagden in conventie01] ten onrechte aansluiting gezocht bij een fiscale berekening. Echter, [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen zelf niet op welke wijze de waardevermindering dient te worden berekend en met welk bedrag dan wel rekening dient te worden gehouden. Dit had wel op hun weg gelegen. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] kunnen niet volstaan met de blote betwisting.
Dit betekent dat wordt uitgegaan van een waardedrukkend effect van € 72.450,00 zodat de marktwaarde van de woning op 7 augustus 2020 € 169.050,00 was. Vaststaat dat de woning voor € 150.000,00 aan [gedaagden in conventie01] is verkocht.
4.26.
[gedaagden in conventie01] stelt dat het verschil van € 19.050,00 gelet op de omvang geen gift betreft. Voor zover dit wel als een gift zou kwalificeren, is sprake van een gift die gelet op artikel 4:69 BW niet in aanmerking dient te worden genomen bij de berekening van de legitieme portie en zij voert daartoe de volgende omstandigheden aan. Vanwege de zeer beperkte omvang van de gift is sprake van een gebruikelijke gift die niet bovenmatig is (sub b). In dat kader is ook van belang dat erflater en [gedaagden in conventie01] al jaren een gezamenlijke huishouding voerden en [gedaagden in conventie01] in dat kader diverse kosten ter zake het levensonderhoud van erflater voor haar rekening nam. Ook is, mede daardoor, sprake van een gift aan een persoon ten aanzien van wie erflater moreel verplicht was bij te dragen in zijn onderhoud tijdens zijn leven of na zijn dood (sub a). [gedaagden in conventie01] was de afgelopen 11 jaar inwonend bij erflater en zij verzorgde en ondersteunde erflater in het huishouden en in de dagelijkse verzorging. De afgelopen drie jaren kan met recht gesproken worden over zeer intensieve mantelzorg nu de behoefte van erflater aan verzorging en ondersteuning in het huishouden toen erg groot was. Erflater maakte zich zorgen over de huisvestingsmogelijkheden van [gedaagden in conventie01] na zijn overlijden en voelde de dwingende morele verplichting om [gedaagden in conventie01] verzorgd achter te laten na zijn overlijden. Niet alleen vanwege de zeer nauwe familieband die tussen hen bestond, maar ook vanwege alle tijd en moeite die [gedaagden in conventie01] stak in het zorgen voor haar vader. Dit heeft erflater destijds doen besluiten om de woning aan [gedaagden in conventie01] te verkopen.
4.27.
Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagden in conventie01] had het op de weg van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] gelegen om hier (gemotiveerd) op te reageren. Dit hebben zij echter nagelaten.
De stelling van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] dat er bij de verkoop van de woning sprake is van een gift die bij de berekening van de legitieme portie in aanmerking moet worden genomen, wordt dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd verworpen.
levensverzekeringen
4.28.
Op de mondelinge behandeling stellen [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] dat er nog twee lopende polissen levensverzekering bij Reaal zijn waarmee rekening dient te worden gehouden. Ter onderbouwing beroepen zij zich op de als productie 15 door [gedaagden in conventie01] overgelegde e-mail van 25 augustus 2022 van het Verbond van Verzekeraars waarin staat vermeld dat in het systeem van het Verbond van Verzekeraars twee lopende polissen bij Reaal zijn gevonden met nummers [nummer01] en [nummer02] .
4.29.
In reactie hierop heeft [gedaagden in conventie01] verwezen naar de door haar als productie 31 overgelegde e-mail van Reaal zelf van een latere datum, te weten 12 september 2022, waarin staat vermeld dat de aan elkaar verbonden polisnummers [nummer02] (tnv erflater) en [nummer01] (tnv [naam02] ) op 1 maart 2000 zijn beëindigd en dat de uitkeringen op 8 maart 2000 zijn overgemaakt.
Gelet hierop had het op de weg van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] gelegen hierop te reageren en hun stelling nader te onderbouwen. Dit hebben zij echter nagelaten. De stelling van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] wordt dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd.
passiva
som ineens ex artikel 4:36 BW
4.30.
[gedaagden in conventie01] stelt dat bij de berekening van de legitieme portie een schuld van € 23.689,58 in aanmerking dient te worden genomen vanwege haar aanspraak op een som ineens ex artikel 4:36 BW. [gedaagden in conventie01] stelt dat zij door de ziekte van erflater vanaf 2018 het volledige huishouden voor haar rekening heeft genomen alsmede de verzorging van erflater en dat tegenover deze taken geen passende beloning stond. [gedaagden in conventie01] heeft als productie 25 een berekening van de gederfde inkomsten door de verzorging van erflater overgelegd en als productie 37 een beschrijving van haar taken als mantelzorger.
4.31.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] voeren aan dat [gedaagden in conventie01] niet tijdig aanspraak heeft gemaakt op uitkering van een som ineens. Bovendien had [gedaagden in conventie01] daartoe een vordering in reconventie moeten instellen. Verder betwisten [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] dat [gedaagden in conventie01] aanspraak heeft op uitkering van een som ineens.
4.32.
Op grond van de wetsgeschiedenis en vaste rechtspraak bestaat niet snel aanleiding voor een vergoeding als door [gedaagden in conventie01] gesteld. Een erfgenaam heeft slechts onder bijzondere omstandigheden een aanspraak op een som ineens. De som ineens heeft betrekking op werkzaamheden die redelijkerwijze beloond dienen te worden wegens een verlies van de mogelijkheid om een eigen arbeidsinkomen te verwerven en een eigen carrière op te bouwen. Zonder een dergelijk verlies moet al licht worden aangenomen dat sprake is van vrijwillig op zich genomen werkzaamheden die in het economisch en maatschappelijk verkeer niet plegen te worden beloond (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 juli 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BD8647).
4.33.
Door [gedaagden in conventie01] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat sprake is van werkzaamheden die redelijkerwijze beloond dienen te worden wegens een verlies van de mogelijkheid om een eigen arbeidsinkomen te verwerven. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagden in conventie01] desgevraagd meegedeeld dat er een PGB-budget was aangevraagd maar dat er slechts een vergoeding voor een doucheslang is ontvangen. Verder heeft [gedaagden in conventie01] aangegeven dat er thuiszorg voor erflater was maar dat zij er zelf voor heeft gekozen om hiervan geen gebruik meer te maken (omdat in de Coronaperiode 4 verschillende thuiszorgmedewerkers bij erflater langs kwamen en zij dit te risicovol vond).
Voor zover er sprake was van zorgwerkzaamheden die redelijkerwijze beloond dienen te worden, was er dus thuiszorg mogelijk. Dat [gedaagden in conventie01] er zelf voor heeft gekozen hiervan geen gebruik (meer) te maken en zelf voor erflater te zorgen komt voor haar rekening en risico.
[gedaagden in conventie01] had niet in een financieel ongunstiger positie hoeven te geraken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagden in conventie01] geen aanspraak kan maken op uitkering van een som ineens.
4.34.
In het licht hiervan behoeven de overige nog door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] gevoerde verweren tegen de som ineens geen bespreking meer.
schuld snoeien bomen
4.35.
[gedaagden in conventie01] stelt dat erflater tijdens leven met de tuinman een overeenkomst is aangegaan om bomen te rooien en snoeiafval af te voeren. De werkzaamheden zijn uitgevoerd en [gedaagden in conventie01] heeft het factuurbedrag van € 2.900,00 contant op 5 januari 2022 aan de tuinman voldaan. Ter onderbouwing heeft [gedaagden in conventie01] als productie 33 de factuur van de tuinman van 11 december 2021 overgelegd.
4.36.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] betwisten dat de kosten voor rekening van erflater dienen te komen. De bomen horen immers bij de woning van [gedaagden in conventie01] , aldus [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] .
4.37.
[gedaagden in conventie01] heeft door overlegging van de factuur, die op naam van erflater staat, voldoende onderbouwd dat erflater opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. Erflater was dan ook gehouden deze factuur te voldoen. Niet door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] is betwist de stelling van [gedaagden in conventie01] dat het factuurbedrag heeft voldaan. Dit betekent dat er sprake is van een schuld aan [gedaagden in conventie01] van € 2.900,00 waarmee bij de berekening van de legitieme portie rekening dient te worden gehouden.
kosten van de lijkbezorging
4.38.
[gedaagden in conventie01] stelt dat bij de berekening verder rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 10.000,00 als kosten van de lijkbezorging. Dit bedrag betreft:
  • € 4.674,00 aan uitvaartkosten;
  • € 800,00 voor de kist die [gedaagden in conventie01] heeft laten maken door een vriend;
  • twee keer € 500,00 voor de drankjes en hapjes voor twee afscheidsdiensten en
  • € 3.526,00 terzake alsnog te maken kosten voor een reis naar Bali om de as van erflater naar zijn laatste rustplaats te brengen en de kosten voor een ceremonie op Bali.
4.39.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] erkennen dat een bedrag van € 4.674,00 bij de berekening in aanmerking dient te worden genomen. Voor het overige betwisten [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] de (omvang van) de kosten.
4.40.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] betwisten niet de stelling van [gedaagden in conventie01] dat in het factuurbedrag van € 4.674,00 van de uitvaartverzorger, geen kosten voor een kist, drank en hapjes in rekening zijn gebracht. Verder is door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] niet betwist dat erflater in een kist is gecremeerd en dat er twee afscheidsdiensten hebben plaatsgevonden. Dat kosten hiervan lager zijn dan door [gedaagden in conventie01] gesteld, hadden [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] feitelijk dienen te onderbouwen. Dit hebben zij echter nagelaten, zodat met de door [gedaagden in conventie01] genoemde bedragen van in totaal € 6.474,00 (€ 4.674,00, € 800,00 en twee keer € 500,00) rekening zal worden gehouden bij de berekening van de legitieme portie.
Het komt de rechtbank niet redelijk voor ook nog rekening te houden met de kosten voor een extra ceremonie op Bali en de reis daar naar toe. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagden in conventie01] naar voren gebracht dat het de wens van de partner van erflater is dat erflater op Bali zijn laatste rustplaats heeft, zodat naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk is de kosten van deze reis ten laste van de nalatenschap te laten komen.
vereffeningskosten
4.41.
[gedaagden in conventie01] stelt dat als vereffeningskosten in aanmerking moeten worden genomen:
  • een bedrag van € 272,25 aan taxatiekosten inboedel;
  • een bedrag van € 718,97 aan notariskosten (verklaring van erfrecht);
  • een bedrag van € 600,00 aan opslagkosten, te weten de aanschaf van een tweedehands zeecontainer als opslag voor de inboedel van erflater.
4.42.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] voeren aan dat niet duidelijk is welke goederen zijn getaxeerd en zij betwisten dat het bedrag van € 272,25 de taxatiekosten betreffen.
De notariskosten betreffen volgens [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] de kosten van executele en dienen daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de berekening van de legitieme portie.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] betwisten dat er een container is gekocht voor de inboedel van erflater. Volgens [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] was de container al aanwezig om de goederen van moeder op te slaan.
4.43.
Vooropgesteld wordt dat de wet bij het berekenen van de legitimaire massa onderscheid maakt tussen de kosten van vereffening van de nalatenschap en de kosten van executele. Naar het oordeel van de rechtbank vallen onder de vereffeningskosten niet alleen de kosten van een formele vereffening, maar ook de kosten van een informele vereffening en boedelbehandeling.
4.44.
Niet is betwist dat [gedaagden in conventie01] de tot de nalatenschap behorende inboedelgoederen heeft laten taxeren om de waarde vast te stellen. [gedaagden in conventie01] heeft als productie 16 het taxatierapport en als productie 23 de factuur van de taxateur overgelegd en hiermee heeft zij haar stelling voldoende feitelijk onderbouwd. Deze kosten dienen dan ook te worden aangemerkt als kosten van de vereffening. Dit geldt ook voor de notariskosten. De notaris heeft een verklaring van erfrecht opgesteld, die [gedaagden in conventie01] nodig heeft om bijvoorbeeld informatie bij banken op te vragen. Als productie 24 heeft [gedaagden in conventie01] de factuur van de notaris overgelegd.
Ook de opslagkosten van de inboedel worden aangemerkt als kosten van de vereffening.
Als productie 35 heeft [gedaagden in conventie01] foto’s overgelegd van de zeecontainer. Niet door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] is betwist dat daarin de inboedel van erflater is opgeslagen. Dat de zeecontainer al was aangeschaft voor de goederen van moeder wordt door [gedaagden in conventie01] betwist, en het had op de weg van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] gelegen hun verweer nader te onderbouwen. Dit hebben zij echter nagelaten.
4.45.
Met inachtneming van het vorenstaande wordt de legitimaire massa als volgt vastgesteld.
de activa
inboedel € 1.770,00
scooter nihil
bankrekening [iban_nummer01] € 56.000,29
spaarrekening [iban_nummer02] € 88,99
bankrekening [iban_nummer03]
€ 185,11
€ 58.044,39
de passiva
schuld snoeien bomen € 2.900,00
kosten van de lijkbezorging € 6.474,00
kosten taxatie inboedel € 272,25
notariskosten € 718,97
opslagkosten
€ 600,00
€ 10.965,22
De legitimaire massa
€ 47.079,17
4.46.
De legitieme portie bedraagt dan € 7.846,53 (1/6 x € 47.079,17) per persoon.
4.47.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] vorderen wettelijke rente over de legitimaire aanspraak vanaf 17 juni 2022.
4.48.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat er geen wettelijke rente is verschuldigd omdat er geen sprake is van verzuim.
4.49.
Onderscheid dient te worden gemaakt tussen de wettelijke rente (Boek 6 BW) en de erfrechtelijke ‘rente’ (artikel 4:84 BW). In het laatste geval is niet van belang of de vordering reeds opeisbaar is terwijl de aanspraak op wettelijke rente moet worden bepaald aan de hand van de regels van artikel 6:119 BW in verbinding met artikel 6:81 e.v. BW, waarbij opeisbaarheid wel van belang is. Op grond van artikel 4:84 BW wordt de legitieme portie vermeerderd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes. De wettelijke rente is niet hoger dan 6% zodat niet is voldaan artikel 4:84 BW.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vereist verzuim en de met de vordering belaste partij is pas in verzuim als de prestatie uitblijft nadat deze opeisbaar is geworden en overigens aan artikel 6:82 BW is voldaan (verzuim na ingebrekestelling). Artikel 4:81 lid 1 BW bepaalt dat de vordering van een legitieme portie niet opeisbaar is voordat zes maanden zijn verstreken na het overlijden van de erflater. Dit betekent dat de legitieme portie vanaf 17 juni 2022 opeisbaar is. De dagvaarding is uitgebracht op 24 mei 2022, voordat de vordering opeisbaar was, zodat deze niet als een ingebrekestelling is aan te merken.
De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis.
vordering I. van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ; onrechtmatig handelen [gedaagden in conventie01]
4.50.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] vorderen onder I. dat de rechtbank op grond van artikel 3:302 BW voor recht verklaart dat, indien en voor zover [gedaagden in conventie01] bestanddelen verzwijgt die nodig blijken te zijn voor de vaststelling van hun legitieme portie, zij jegens hen aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen echter geen feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat [gedaagden in conventie01] bestanddelen heeft verzwegen. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben vordering I. dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd zodat deze vordering zal worden afgewezen.
de vordering ex artikel 4:5 BW van [gedaagden in conventie01]
4.51.
[gedaagden in conventie01] verzoekt de rechtbank te bepalen dat de legitieme porties eerst na verloop van zekere tijd en/of in termijnen mogen worden voldaan. [gedaagden in conventie01] stelt daartoe dat zij in het verleden is behandeld voor PTSS door middel van EMDR-therapie en dat op dit moment de symptomen terug zijn. Zij is daarom thans niet in staat om inkomen te genereren en teert in op het nalatenschapsvermogen. Omdat zij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard zullen bij onvoldoende resterend nalatenschapsvermogen de legitieme porties uit privévermogen van [gedaagden in conventie01] dienen te worden voldaan. Zij zal dan genoodzaakt zijn liquide middelen te verkrijgen die thans niet voorhanden zijn. Dit zal in het ergste geval betekenen dat zij de woning zal moeten verkopen en de overwaarde zal moeten aanspreken. Om liquide middelen te verkrijgen heeft [gedaagden in conventie01] dus enige tijd nodig.
4.52.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] voeren primair aan dat artikel 4:5 BW uitgaat van een verzoek en dus niet van een vordering en dat niet duidelijk is in welke hoedanigheid [gedaagden in conventie01] haar vordering instelt. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] wijzen erop dat [gedaagden in conventie01] zelf heeft aangevoerd dat sprake is van een privatieve bevoegdheid als executeur tevens afwikkelingsbewindvoerder en zij ten onrechte als erfgenaam is gedagvaard.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] voeren aan dat zij belang hebben bij spoedige betaling van hun legitieme porties en dat er geen enkel belang is om betaling uit te stellen of een betalingsregeling op te leggen.
4.53.
De rechtbank zal het verzoek van [gedaagden in conventie01] in deze procedure behandelen. Het is niet per se nodig dat dit verzoek wordt gedaan bij de rechtbank volgens de verzoekschriftenprocedure. Niets staat eraan in de weg dat de rechter die beslist over een vordering tot betaling van de legitieme portie ook op dit verzoek beslist. Op proceseconomische gronden ligt dat ook meer voor de hand dan dat partijen worden gedwongen daarover nog een afzonderlijke procedure te voeren.
4.54.
[gedaagden in conventie01] is ook bevoegd haar vordering in te stellen. Dat de vorderingen van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] niet kunnen worden in gesteld tegen [gedaagden in conventie01] in haar hoedanigheid van erfgenaam betekent niet dat [gedaagden in conventie01] in haar hoedanigheid van erfgenaam/schuldenaar geen vordering tegen [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] kan instellen. [gedaagden in conventie01] is immers door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ook in haar hoedanigheid van erfgenaam in rechte betrokken.
4.55.
Op grond van artikel 4:5 BW kan de rechtbank wegens gewichtige redenen bepalen dat de door [gedaagden in conventie01] verschuldigde bedragen eerst na verloop van zekere tijd en/of in termijnen behoeven te worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden in conventie01] onvoldoende feitelijk onderbouwd dat er in onderhavig geval sprake is van dergelijke gewichtige redenen. [gedaagden in conventie01] stelt dat zij in het ergste geval eerst de woning zal moeten verkopen om liquide middelen te verkrijgen, maar de woning is haar eigendom en geen bestanddeel van de nalatenschap. Vaststaat dat tot de nalatenschap liquide middelen behoren van ruim € 56.000,00, dat de legitimaire massa € 47.079,17 bedraagt en de legitieme porties € 7.846,53 per persoon. De nalatenschap zelf is dus ruim voldoende om de legitieme porties van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] te voldoen. Dat [gedaagden in conventie01] er zelf voor heeft gekozen om in te teren op het nalatenschapsvermogen, en niet haar eigen woning te verkopen, is een omstandigheid die voor haar eigen rekening en risico komt en vormt geen gewichtige reden als bedoeld in artikel 4:5 BW.
4.56.
De vordering van [gedaagden in conventie01] zal dan ook worden afgewezen.
proceskosten in het incident en in de hoofdzaak
4.57.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in het incident en in de hoofzaak, zowel in conventie als in reconventie, tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
in conventie
5.2.
verklaart [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] niet-ontvankelijk in hun vorderingen tegen [gedaagden in conventie01] in haar hoedanigheid van erfgenaam,
5.3.
stelt de legitieme aanspraak van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] vast op € 7.846,53 per persoon,
5.4.
veroordeelt [gedaagden in conventie01] in haar hoedanigheid van executeur om aan [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ieder een bedrag van € 7.846,53 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 5.4 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vordering af,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Baggel en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.