Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, die sinds 1978 als receptioniste/telefoniste werkte, en het UWV. Eiseres was sinds 10 januari 2017 arbeidsongeschikt door gezondheidsklachten en had op 16 oktober 2018 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV kende haar per 8 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na een herbeoordeling door de ex-werkgever in januari 2020, werd de WIA-uitkering per 19 april 2021 beëindigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij bestreden besluit II, dat op 22 juni 2022 werd genomen, de WIA-uitkering van eiseres ongewijzigd voortzette. Eiseres heeft geen grieven ingediend tegen de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat er geen sprake was van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. De rechtbank oordeelde dat het UWV met bestreden besluit II niet volledig tegemoet was gekomen aan het beroep van eiseres, maar dat het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk was.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard en het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die bestonden uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Eiseres heeft geen onderbouwing gegeven voor haar verletkosten, waardoor deze niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het UWV moet ook het griffierecht van € 49,- aan eiseres vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.