In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van een echtpaar dat huwelijkse voorwaarden had. De vrouw en de man, die in 2019 met elkaar zijn gehuwd, hebben een minderjarig kind. De vrouw verzoekt om echtscheiding, het hoofdverblijf van het kind bij haar, en een eenhoofdig gezag. De man verzoekt ook om echtscheiding, maar wil dat het kind bij hem woont en verzoekt om een co-ouderschapsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man ontvankelijk zijn in hun verzoeken en dat de omstandigheden zodanig zijn dat een ouderschapsplan niet kan worden overgelegd. De rechtbank heeft de verzoeken tot echtscheiding en het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toegewezen. De rechtbank heeft ook een raadsonderzoek gelast om de belangen van het kind te waarborgen, en de beslissing over het gezag en de zorgregeling aangehouden. De rechtbank heeft voorlopige contactregelingen vastgesteld en de alimentatie voor het kind vastgesteld op € 25 per maand. Daarnaast heeft de rechtbank de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen behandeld, waarbij de vrouw aan de man een bedrag van € 481 en € 573,50 moet betalen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.