ECLI:NL:RBZWB:2023:3787

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1124
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling door het college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 30 mei 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had op 6 mei 2021 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van bewindvoering. Het college had op 5 januari 2022 een besluit genomen waarin de aanvraag niet in behandeling werd genomen, omdat de gevraagde gegevens niet tijdig waren ingediend. Eiser was van mening dat het college niet goed had gemotiveerd waarom de bewindvoerder voldoende kans had om de stukken in te leveren en stelde dat het college geen verzendstaat of aangetekend schrijven had overgelegd waaruit bleek dat de herstelverzuimbrief was verzonden.

De rechtbank heeft de zaak op 17 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling te stellen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Indien het college geen gebruik maakt van deze gelegenheid, dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar kan worden ingesteld tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1124 PW

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Tajjiou),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 januari 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het college mr. S.S. Hyder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Namens eiser is op 6 mei 2021 een aanvraag bijzondere bijstand ingediend voor de
kosten van bewindvoering.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft het college aan eiser gevraagd om uiterlijk 14 juni 2021 een aantal gegevens in te leveren (waaronder inkomensspecificaties over de maanden april en mei 2021).
Bij besluit van 15 juni 2021 (primair besluit) heeft het college besloten de aanvraag voor bijzondere bijstand met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling te nemen, omdat de gevraagde gegevens niet tijdig zijn ingestuurd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser is van mening dat het college niet goed heeft gemotiveerd waarom de bewindvoerder voldoende kans heeft gehad om de stukken in te leveren. Hij stelt zich op het standpunt dat het college geen verzendstaat in het geding heeft gebracht of een aangetekend schrijven waaruit volgt dat de herstelverzuimbrief is verzonden en wanneer. Verder heeft eiser een beroep gedaan op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2793. Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat de gevraagde bescheiden niet relevant zijn voor het bestreden besluit laten vallen.
3. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Niet in geschil is dat eiser de bij brief van 31 mei 2021 gevraagde gegevens niet uiterlijk 14 juni 2021 heeft verstrekt. Evenmin is in geschil dat de gevraagde gegevens nodig zijn om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
Ter zitting is gebleken dat het college kort voor de zitting eiser in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog de bij brief van 31 mei 2021 gevraagde gegevens aan te leveren. Gelet op dit aanbod, waarvan partijen de rechtbank niet op de hoogte hebben gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om bij het bestreden besluit de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om bijzondere bijstand te handhaven.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4:5 van de Awb vernietigen.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Awb het college opdracht te geven dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij een termijn van 1,5 dag zoals gegeven door het college bij zijn aanbod om de gevraagde gegevens alsnog in te leveren onredelijk kort acht. Een termijn van twee weken acht de rechtbank, mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak, daarentegen wel redelijk.
Als het college geen gebruik wil maken van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, dan dient het college dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het college op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier, op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.