ECLI:NL:RBZWB:2023:3792

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4319
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 14 juni 2021 besloten om eiser geen WIA-uitkering toe te kennen per 15 februari 2021, omdat hij voor 28,14% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 5 augustus 2022. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 28,14% heeft vastgesteld. Dit oordeel is gebaseerd op medische rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die hebben geconcludeerd dat eiser geen substantiële beperkingen heeft die hem verhinderen om 8 uur per dag te werken. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn psychische en fysieke klachten, zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen reden was om de vastgestelde belastbaarheid te betwisten.

De rechtbank heeft ook de rol van de arbeidsdeskundige in de beoordeling van de geschiktheid van de functies die eiser kon vervullen, bevestigd. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die de mate van arbeidsongeschiktheid van 28,14% in twijfel trokken. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de weigering van de WIA-uitkering door het UWV bevestigd. Eiser heeft geen recht op een WIA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de vereiste 35% ligt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4319 WIA

uitspraak van 30 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. Ü. Ögüt,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 14 juni 2021 (primair besluit) geweigerd eiser een WIA-uitkering toe te kennen per 15 februari 2021.
Met het bestreden besluit van 5 augustus 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, en namens het UWV, mr. J.F.C.A.M. Weterings. Ook waren aanwezig [naam maatschappelijk werker] , maatschappelijk werker, en [naam persoon] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 15 februari 2021 voor 28,14% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2021 heeft vastgesteld op 28,14% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam 2] . Voor dat werk is hij op 18 februari 2019 uitgevallen vanwege psychische klachten en diffuse pijnklachten rond gewrichten.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken en onderzocht op het spreekuur van 2 februari 2021. Daarbij ging het gesprek vooral via de aanwezige zoon van eiser met wie de verzekeringsarts nog telefoongesprekken heeft gevoerd op 17 februari 2021 en 28 mei 2021. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser is uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten.
Eiser is aanvankelijk uitgevallen met fysieke problemen ten aanzien van de knie, nek, rug en
elleboog. Via de huisarts werd echo- en foto onderzoek verricht. Er zou sprake zijn van kalk in de knieën en rug waarvoor fysiotherapie was voorgeschreven. Volgens de zoon bleek van jarenlange psychische problemen, ook op het werk. Daarna kwam eiser bij GGZ In Balans in behandeling en is hij 3 of 4 keer gewisseld van psycholoog. Contact met eiser is moeilijk volgens de zoon, ook omdat alles dicht is vanwege corona. Van de zomer is eiser voor het laatst bij GGZ In Balans geweest. In het begin leek er wel vooruitgang, maar hoe dieper het gesprek, hoe slechter het met eiser ging. Hij kwam regelmatig bij de huisarts voor de klachten, medicatie, oefeningen en advies.
Bij onderzoek van de psyche wordt het contact niet gelegd, op aanvraag stelt de zoon een
vraag aan eiser in het Turks, die hij kort beantwoord.
[naam verzekeringsarts] ziet een bewegingsbeperking van de nek waarbij eiser pijnklachten uit.
Informatie van 2 april 2021 van Psyon-psychiater [naam psyon-psychiater] , vermeldt dat bij de beschreven combinatie van non-coöperatie en atypische klachtenpresentatie in de eerste plaats gedacht moet worden aan symptoomaggravatie. Een dergelijke vorm van symptoomaggravatie kan - onder meer- voorkomen in het kader van simulatie, een nagebootste stoornis of aanpassingsproblematiek. De werkproblemen — mogelijk jarenlange discriminatie en pestervaringen – kunnen zowel een luxerende factor als een herstel belemmerende factor zijn. Gezien de gebrekkige coöperatie van eiser aan het onderzoek is een definitieve diagnose niet mogelijk. Om dezelfde reden is de door een eerdere behandelaar gehanteerde diagnose depressieve stoornis niet definitief uit te sluiten maar als zodanig minder waarschijnlijk.
Hieruit blijkt volgens verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] dat er geen consistent verband is tussen stoornis, beperking en handicap.
Wel neemt zij enige beperkingen aan voor een mogelijke depressieve stoornis: deadlines of productiepieken, geen hoog handelingstempo, verhoogd persoonlijk risico, omgaan met conflicten en leidinggevende aspecten. Een adequate dagstructuur acht zij van belang en zij acht eiser beperkt voor nachtwerk. Voorts ziet zij beperkingen voor trillingsbelasting, klimmen en geknield of gehurkt actief zijn. De verzekeringsarts ziet geen reden voor een urenbeperking buiten de al gestelde beperkingen, vanwege energetische of preventieve gronden. Bij passende arbeid, rekening houdend met de beperkingen, ziet zij niet dat eiser dat niet 8 uur per dag zou kan volhouden.
Er is geen medisch voorgeschreven behandeling die maakt dat eiser een substantieel deel
van de dag niet beschikbaar is voor arbeid.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] verwacht dat de belastbaarheid kan verbeteren in het komende jaar of nadien. In de rapportage van Psyon-psychiater [naam psyon-psychiater] , staat beschreven: Mogelijk kan een kortdurende psychiatrische opname — bijvoorbeeld op een afdeling psychiatrie van een algemeen ziekenhuis (PAAZ) — voldoende informatie voor diagnostiek opleveren, alhoewel de kans gering is dat eiser hieraan medewerking zal verlenen. Ook kan thuisbegeleiding door bijvoorbeeld een sociaal wijkteam ingezet worden om eiser te activeren.
Ten aanzien van de re-integratie toets heeft [naam verzekeringsarts] de bedrijfsarts telefonisch gesproken op 11 februari 2021. Per datum actueel oordeel (25-11-2020) wordt verwezen naar IZP van 4 december 2019, maar uit haar onderzoek blijkt de verzekeringsarts dat voor deze forse beperkingen geen onderbouwing is op medisch vlak.
Haar verwachting is dat de functionele mogelijkheden op de langere termijn gaan toenemen en zij heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 juni 2021.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de medische gegevens bestudeerd, inclusief de door eiseres ingediende bezwaargronden en zij heeft deelgenomen aan de hoorzitting van 6 juli 2022. De verzekeringsarts b&b ziet in het dossier van de primaire verzekeringsarts en het bezwaardossier geen aanleiding het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat door de primaire verzekeringsarts werd verricht voor onzorgvuldig te houden. Het dossier werd bestudeerd, een spreekuurcontact werd gehouden waarbij een op de stoornissen (fysiek en psyche) gericht onderzoek werd verricht. Gezien het feit dat het tijdens het onderzoek bleek dat communicatie met eiser nagenoeg niet mogelijk was, liet de primaire verzekeringsarts een expertise verrichten om meer helderheid te verkrijgen over diagnose, belastbaarheid op gebied van psychisch functioneren en de behandelmogelijkheden. De primaire verzekeringsarts is op basis van de verzekeringsgeneeskundige gegevens tot een zorgvuldig oordeel gekomen. Dat uit de expertise geen duidelijke conclusie kwam door de gebrekkige coöperatie van eiser, doet hier niet aan af. Het behoort tot de expertise van de verzekeringsarts om op basis van de aanwezige bevindingen de belastbaarheid aan te geven.
Uit het dossier blijkt dat er uitgebreide informatie beschikbaar is. Informatie van de huisarts van 1 december 2020 is beschikbaar, dit is kort voor datum in geding. Hieruit volgt dat wel degelijk alle medische informatie is meegewogen bij het vaststellen van de belastbaarheid.
Met betrekking tot klachten van het bewegingsapparaat (knieën, nek, schouders) is er een minimale degeneratieve artrose (informatie van 21 maart 2019 van orthopeed [naam orthopeed] en X-foto’s van 11 maart 2019). Bij onderzoek in bezwaar wordt daarbij een normaal bewegende man gezien, ook de nekbewegingen tijdens de hoorzitting worden normaal uitgevoerd.
Tijdens het onderzoek bij de primaire arts beweegt eiser nauwelijks naar rechts met de nek, echter gezien de geringe, bij de leeftijd passende veranderingen op de X-foto’s worden er geen beperkingen ten aanzien van de nekbewegingen aangegeven. Bij onderzoek in bezwaar wordt dit bevestigd en blijkt dat eiser de nek normaal kan bewegen. Er zijn terecht geen beperkingen voor de nekfunctie aangegeven. Verder zijn er geen grote beperkingen in de schouderfunctie geconstateerd bij het primaire onderzoek, ook dit wordt bevestigd door de medische informatie en in deze zijn er ook terecht geen beperkingen aangegeven. Voor kniebelastende arbeid blijkt sprake van minimale artrose. In dit licht is het correct dat er geen beperkingen zijn aangegeven ten aanzien van dragen en tillen, te meer waar normaalwaarden in de FML het minimale functioneren van gezonde personen tussen 16 en 65 jaar vertegenwoordigen. Verder is bekend dat er geen duidelijke correlatie is tussen bevindingen op X-foto’s met betrekking tot (beginnende) degeneratieve processen en klachten. Dat er minimale artrose blikt op foto’s, leidt dus niet automatisch tot de conclusie dat dit grond is tot aangegeven van beperkingen. Dat de primaire arts het vanuit preventief oogpunt verstandig acht grove trillingsbelasting te vermijden, is volgens de verzekeringsarts b&b plausibel met de geschiedenis van de rechter knie. Dat eiser behandeld wordt door een fysiotherapeut doet daar niet aan af, actieve spierversterkende oefeningen en in beweging blijven is bij beginnende artrose adequate behandeling en zegt niets over de belastbaarheid.
De bevindingen van de primaire arts zijn dat er moeilijk contact is te leggen met eiser
en dat eiser staart, dit geeft ook de psychiater aan bij het onderzoek tijdens expertise. Ook met de zoon wordt er op dat moment geen interactie getoond. Conclusie van de expertise is dat er sprake is van symptoomaggravatie. Gezien de gebrekkige medewerking van eiser is het niet mogelijk tot een definitieve diagnose te komen, een depressieve stoornis is niet uit te sluiten (uitslag expertise). De primaire verzekeringsarts ziet geen consistent beeld tussen stoornis, beperking en handicap en geeft na onderzoek en informatie van behandelaren, wel enige beperkingen aan voor persoonlijk en sociaal functioneren, maar niet voor vasthouden van de aandacht. Dit acht [naam verzekeringsarts b&b] plausibel gezien het volgende.
Tijdens de hoorzitting reageert eiser zeer alert, hij beantwoordt de vragen van gemachtigde of dochter zonder problemen, hij kan de aandacht richten, het geheugen lijkt ongestoord, hij maakt oogcontact met gemachtigde en dochter. Concluderend ziet de verzekeringsarts b&b geen beperkingen voor het vasthouden van de aandacht.
De verzekeringsarts b&b ziet, gelet op de standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ geen medische indicatie is voor een urenbeperking, nu er geen zeer ernstige onderliggende medische aandoening is die een sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt of een verminderd beschikbaar zijn als gevolg van behandeling/therapie, dan wel van een aandoening waarbij eiser uit preventief oogpunt meer moet rusten. Eiser komt blijkens het dagverhaal tot weinig activiteiten, maar niet uit een verminderd energetisch vermogen voortkomend uit ernstige medische problematiek, maar eerder uit een gedrag en omgevingscomponent waarbij juist activatie en niet meer rust, gestimuleerd moet worden. Voor een urenbeperking van 2 uur per dag bleek de primaire arts na contact met de bedrijfsarts op 11 februari 2021, blijkt dat 2 uur per dag werd aangegeven als tijdelijke beperking in het kader van de re-integratie en niet in het kader van een blijvende urenbeperking.
IVA is in deze niet aan de orde. Dit nu eiser gezien vorenstaande belastbaar is volgens de aangegeven FML van 7 juni 2021 en daarmee na arbeidsdeskundig onderzoek 28,14 % arbeidsongeschikt is te achten.
Aanvullend vroeg de gemachtigde een nieuwe expertise, aangezien er geen definitieve diagnose gesteld kon worden. Dit acht de verzekeringsarts b&b niet nodig, de toegevoegde waarde is haar niet duidelijk in deze, mede omdat niet duidelijk is waarom eiser bij een nieuwe expertise zich wel coöperatief zou opstellen. Een diagnose is verder op zich niet bepalend voor het vaststellen van de belastbaarheid. Een diagnose geeft richting wat betreft de aard en ernst van de beperkingen en (arbeids-)handicaps. Conform de richtlijn medische arbeidsongeschiktheidscriteria (MAOC) bepaalt wel het consistent samenhangend geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps de belastbaarheid. Een later gestelde diagnose of een aanvulling daarop leidt niet automatisch zonder meer tot een wijziging van de vastgestelde belastbaarheid. De primaire verzekeringsarts heeft zich een voldoende beeld kunnen vormen om de belastbaarheid vast te stellen, in heroverweging wordt dit beeld bevestigd.
Tot slot wijst [naam verzekeringsarts b&b] er op dat eiser na de datum in geding een nieuwe aandoening heeft gekregen waardoor de belastbaarheid verminderde. De beperkingen hieruit voortkomend kunnen niet worden meegenomen, omdat dit ruim na de datum geding speelde.
Zij concludeert daarom dat eiser belastbaar is vanaf 15 februari 2021 conform de FML van 7 juni 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het rapport van Psyon-psychiater [naam psyon-psychiater] van 2 april 2021 ontbrak in het aan de gemachtigde van eiser verstrekte medische dossier en dat na verstrekking aan die gemachtigde ervan het bestreden besluit is genomen, nog voor dat de gemachtigde op dat rapport een reactie had gegeven, ondanks dat hierover ter hoorzitting was gesproken. Dat is onzorgvuldig.
Verder blijkt uit dat rapport dat door de gebrekkige coöperatie van eiser niet tot een diagnose kan worden gekomen.
Verschillende artsen hebben eiser onderzocht in verband met een verstreken halslordose en op alle fronten van de wervelkolom facet-artrose. De radioloog heeft aan beide knieën tricompartimentele artrotische haakvorming geconstateerd. Voorts bleek in de linkerschouder kalk zichtbaar en een haakje aan het einde van het acroniem. Dat betekent dat er degeneratieve veranderingen zijn die passen bij impingement (pijn)klachten door bekneld schouderweefsel. Voor dit alles is eiser verwezen naar een fysiotherapeut.
Voor zijn psychische klachten werd eiser verwezen naar een psycholoog. Bij gebrek aan vooruitgang is eiser overgegaan naar een andere psycholoog. Eiser verwijst daarbij naar verschillende gedingstukken van zijn huisarts en een maatschappelijk werker die hij heeft meegestuurd om te illustreren dat te weinig beperkingen zijn aangenomen.
In de FML acht hij zich ten onrechte niet beperkt voor het vasthouden van de aandacht waar het onderzoek bij de verzekeringsarts daar alle aanleiding voor gaf. Eiser kan zich immers niet een half uur concentreren.
Waar bovendien de schouderklachten bekend waren is ook ten onrechte daarvoor geen beperking in de FML opgenomen. Eveneens voor dragen tijdens het werk had dat gemoeten, terwijl voor trillen dat wel is gebeurd en dit ook ziet op kniebelasting. Verder had vanwege de schouderklachten ook op boven schouderhoogte actief zijn een beperking moeten worden opgenomen. Net als voor trappenlopen en knielen/hurken, waar signaleringen ontbreken.
Daarnaast heeft eiser er op gewezen dat onafhankelijk arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft aangegeven dat de psychiater [naam psyon-psychiater] onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht, waarmee volgens haar de FML niet zorgvuldig is. Bovendien geldt volgens [naam arbeidsdeskundige] dat zo lang er geen duidelijke diagnose is, er geen benutbare mogelijkheden zijn voor eiser. Eiser is gelet op al het vorenstaande van mening dat een onafhankelijke medische expertise door de rechtbank moet worden geëntameerd en verzoekt de rechtbank dan ook met nadruk om daarvoor zorg te dragen, waarbij het moet gaan om een daadwerkelijke opname van eiser.
Ten slotte is eiser van mening dat het naderhand doorgemaakte herseninfarct al voor klachten zorgde op de datum in geding, zodat ook daarvoor beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen.
In de nadere gronden van 3 april 2023 stelt eiser dat ten onrechte niet wordt gemotiveerd waarom een expertise niet nodig zou zijn door de verzekeringsarts b&b. Verder wijst hij daar op de gestelde klachten van de nek, de schouder en de knieën, die zijns inziens voldoende blijken uit de diagnoses. Hij acht zich niet gezond en kan daarom niet voldoen aan de criteria die gelden voor gezonde personen tussen de 16 en 65 jaar. Voor hem gelden dus de zogenaamde normaalwaarden niet. Verder stoort eiser zich aan de term symptoomaggravatie, die maakt dat hij zich niet serieus genomen voelt.
Dat geen urenbeperking wordt aangenomen waar als voorbeeld gegeven wordt dat psychiatrische problemen daar aanleiding voor kunnen geven, is volgens eiser ook onzorgvuldig nu bij gebrek aan diagnose niet kan worden gesteld dat die bij eiser ontbreken.
Ook zijn behandelingen bij de fysiotherapeut maken dat een urenbeperking nodig is.
Voorts zijn eiser, zijn gemachtigde en de verzekeringsartsen geen psycholoog/psychiater en kunnen zij dus niet bepalen of een psychische aandoening en/of depressie kan worden uitgesloten.
Verder merkt eiser op hij in 2013 al hersentumoren had, zodat blijkens het inmiddels doorstane herseninfarct ook daarvoor beperkingen hadden moeten worden aangenomen, net als voor de taalbarrière van eiser, waarvoor ook een beperking ontbreekt in de FML.
In de nadere gronden van 5 april 2023 heeft eiser nog een dertigtal gedingstukken als medische verklaringen, getuigenissen, afsprakenkaarten, huisartsenjournaalregels en getuigenissen over zijn medische staat van hem bekenden overgelegd, waarnaar hij in die stukken en in de nadere gronden van 6 april 2023 heeft verwezen.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de psychische klachten, ook de klachten van nek, schouder en knieën. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Op 2 april 2021 is de rapportage van Psyon-psychiater [naam psyon-psychiater] in het UWV dossier opgenomen met daarbij een reactie van de familie van eiser. Omdat de gemachtigde heeft aangegeven dat de rapportage niet in het procesdossier zat, is deze rapportage op 7 juli 2022 alsnog verzonden naar eisers gemachtigde. Daarmee was die gemachtigde in het bezit van dezelfde rapportage als het UWV.
De gestelde onzorgvuldigheid door het niet kunnen becommentariëren van het psychiatrisch rapport van 2 april 2021, kan gelet op het vorenstaande en de mogelijkheden die daar inmiddels voor eiser voor open hebben gestaan, niet tot een ander oordeel leiden.
Meegewogen is bovendien dat ook de informatie die eiser in beroep heeft overgelegd de rechtbank geen aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de aangevoerde argumenten op medisch gebied geen nieuwe gezichtspunten naar voren komen. Bekend was zoals de verzekeringsarts b&b heeft opgemerkt, dat eiser kampt met diabetes. Uit de informatie blijkt dat eiser zich onvoldoende houdt aan dieetadvies en dat de waarden niet meer dan enigszins afwijkend zijn. Net voor de datum in geding heeft eisers zoon aangegeven dat het met de bloedsuiker goed gaat. De problemen van de halslordose die eiser noemt en de facet artrose van de wervelkolom, naast de haakvorming van de knieën en de schouderproblematiek zijn door de verzekeringsartsen nadrukkelijk betrokken in hun afwegingen. Deze informatie leidt niet tot aanpassingen in de rapportage in bezwaar. Dat het naderhand ondergane herseninfarct zich al met beperkingen had gemanifesteerd op (en zelfs voor) de datum in geding is niet op enige wijze medisch onderbouwd. Evenmin is op basis van medische gegevens kunnen blijken dat de gestelde hersentumoren in 2013 op de datum nu in geding (15 februari 2021) nog van invloed waren op de medische toestand van eiser.
Verder blijkt dat in januari 2021 COVID is vastgesteld, dat eiser op 27 januari 2021 een inhalator kreeg en daarna werd er niet meer gesproken in het huisartsenjournaal over klachten van het ademhalingsstelsel. Er werd ook geen verder onderzoek gedaan. Het is plausibel dat eiser op 15 februari 2021 in verband met deze klachten geen beperkingen in de FML kende.
Met nadruk wijst de rechtbank er op dat met betrekking tot de beperkingen voor het concentreren en vasthouden van de aandacht ook bij de heroverweging al voldoende gemotiveerd is aangegeven waarom dit item zo in de FML is aangegeven.
Daarnaast blijkt dat de informatie van de neuroloog en cardioloog dateert van ruim na de datum in geding en geen betrekking heeft op de medische situatie op de datum in geding (15 februari 2021). Dat geldt ook voor de verklaring die [naam maatschappelijk werker] ter zitting heeft afgelegd; hij is immers als maatschappelijk werker pas per 29 december 2021 bij eiser betrokken. De verklaring van [naam persoon] over de door eiser ervaren beperkingen vindt geen steun in de medische stukken.
De stelling van eiser psychisch onvoldoende beperkt te worden geacht in de FML omdat hij zich niet meer dan een half uur kan concentreren, is niet onderbouwd met medische/psychische onderzoeksgegevens. Verder kan de door een arbeidsdeskundige geleverde kritiek op het werk van de verzekeringsarts b&b de rechtbank niet tot het inzicht brengen dat moet worden getwijfeld aan de afwegingen en conclusies van de verzekeringsarts b&b. Nu die twijfel bij de rechtbank niet is ontstaan komt ook het verzoek om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen niet voor inwilliging in aanmerking. Daarbij wijst de rechtbank er op dat door de verzekeringsarts b&b is gemotiveerd dat een nieuwe expertise niet van belang is en dat de opmerking dat een kortdurende opname voldoende informatie zou geven met betrekking tot de diagnose in dit verband niet relevant kan zijn. Vanuit medische optiek is de verzekeringsarts b&b niet duidelijk waarom een nieuwe expertise iets zou toevoegen gezien de bevindingen in de reeds verrichtte expertise. Het is medisch niet te onderbouwen, waarom eiser bij een nieuwe expertise wel in staat zou zijn mee te werken aan de expertise en waarom er bij een nieuwe expertise wel communicatie tot stand zou kunnen komen. Met deze afwegingen kan de rechtbank instemmen, waarbij ook de reactie op de rapportage van Psyon van belang is dat niet wordt meegewerkt aan een opname.
De grond van eiser dat slechts door verzekeringsartsen en niet door een psychiater of psycholoog is vastgesteld dat hij geen psychische problemen zou hebben, kan geen standhouden. Het is immers juist aan andere medici om te constateren dat de toestand van één van hun cliënten verwijzing naar een psycholoog of psychiater nodig maakt.
Tot slot merkt de rechtbank op dat eiser zich mogelijk niet geheel gezond acht, maar dat dit – wat daar overigens ook van zij – niet maakt, zoals hij stelt, dat daarom de criteria die speciaal zijn opgesteld om arbeidsongeschiktheid en de mate daarvan vast te stellen op hem niet van toepassing zijn.
4.5
Niet gebleken is dan ook dat in de FML van 7 juni 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assembleerder installatie, motoren (Sbc-code 265110), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 11180) en samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser voor ieder van die drie en eveneens voor de daarnaast geduide zogenaamde reserve functies, gedetailleerd aangevoerd dat er ten onrechte geen signaleringen zijn bij belastingen in die functies, gelet op zijn beperkingen.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 11 juni 2021 en de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 2 augustus 2022 en, in reactie op de beroepsgronden, van 23 december 2022. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
In dat kader wijst de rechtbank nog op de in reactie op de beroepsgronden door de arbeidsdeskundige b&b uitgebrachte rapportage van 22 december 2022 waarin deze aangeeft dat ervaringseisen in de geduide functies niet worden gevraagd.
Punt van aandacht binnen deze functieduiding was voor deze arbeidsdeskundige wel de Nederlandse taalvaardigheid. Uit de stukken blijkt dat eiser de Nederlandse taal matig tot slecht beheerst hoewel ook uit het dossier blijkt dat hij op eenvoudig niveau een gesprek kan voeren in het Nederlands. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de gespreksverslagen die zijn werkgever heeft opgesteld met betrekking tot de re-integratievoortgang. Ook is gebleken dat eiser zijn rijbewijs BE, heftruckcertificaat en BHV-certificaat heeft behaald.
Omdat voor de functies medewerker handsolderen (SBC 111180) en productiemedewerker
samensteller (271130) aanvullende eisen worden gesteld voor de Nederlandse taalvaardigheid geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat voor die eerste functie (met Sbc-code 111180) basisonderwijs voltooid moet zijn en dat men in staat moet zijn tot het volgen van de 4daagse interne IPC opleiding.
De arbeidsdeskundige b&b acht eiser tot het lezen/begrijpen van de Nederlandse taal als hier vereist in staat omdat dit een functie betreft waarvoor enkel afgerond basisonderwijs wordt gevraagd. Eiser heeft in het verleden opleidingen gevolgd en deze met certificaat afgerond. Voor die beide opleidingen (heftruck en BHV) dient men zich ook een theoretisch deel eigen te maken. Dit heeft hij aantoonbaar (certificaten behaald) gedaan.
In de functie productiemedewerker samensteller (Sbc-code 271130) wordt voltooid basisonderwijs en enkele jaren vervolgonderwijs gevraagd naast het in staat zijn tot het volgen van een eenvoudige training on the job (1 dag is gebruikelijk). Eiser heeft tot zijn 14e basisonderwijs gevolgd in Turkije. Hij heeft geen vervolgonderwijs gevolgd in Turkije, wel heeft hij in Nederland trainingen gevolgd als hiervoor genoemd en hij voldoet daarom alsnog aan deze eis gelet op de jarenlange werkervaring bij zijn werkgever. Hij heeft zich hierdoor diverse (praktische) vaardigheden eigen gemaakt die gelijk gesteld kunnen worden aan enkele jaren vervolgonderwijs zoals bijvoorbeeld vmbo basisberoepsgerichte leerweg. Uit de functiebeschrijving blijkt dat men schriftelijke werkorders ontvangt. De arbeidsdeskundige b&b heeft, in het kader van het Nederlands taalbegrip, de arbeidsdeskundig analist gevraagd welke informatie er staat geschreven op de werkorder. Deze geeft aan dat men schriftelijke orderbonnen ontvangt van de planning waarop artikelnummers, de aantallen en soorten componenten staan. Aangezien er hierbij weinig tot geen eisen worden gesteld aan inhoudelijk taalbegrip, wordt eiser hiertoe in staat geacht.
Bovendien wijst de arbeidsdeskundige b&b er op dat de verzekeringsarts b&b geen beperkingen heeft aangenomen waaruit blijkt dat eiser zijn Nederlandse taalvaardigheid binnen zes maanden niet kan verbeteren.
De rechtbank kan zich vinden in deze verklaring van de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de beroepsgrond dat eiser onvoldoende kennis heeft van de Nederlandse taal om de hem geduide functies te kunnen vervullen.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 28,14%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2021 heeft vastgesteld op 28,14%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 15 februari 2021.
7. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.