ECLI:NL:RBZWB:2023:3794

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3085
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het UWV had op 9 december 2021 besloten om eiser per 25 oktober 2021 geen ZW-uitkering toe te kennen, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 9 juni 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) had ontvangen en zich op 25 oktober 2021 ziek had gemeld. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld, die concludeerden dat er geen nieuwe feiten waren die zouden wijzen op een toegenomen arbeidsongeschiktheid. Eiser had psychische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat deze geen aanleiding gaven voor een urenbeperking in zijn arbeid.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geweigerd om eiser een ZW-uitkering toe te kennen, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk als WSW-productiemedewerker. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3085 ZW

uitspraak van 30 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. I. Oztas,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 9 december 2021 (primair besluit) geweigerd eiser per 25 oktober 2021 een ZW-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 9 juni 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de gevoegde behandeling van dit beroep en het beroep in de zaak met procedurenummer BRE 22/3086 WIA ter zitting op 23 februari 2023. Partijen hebben zich tevoren schriftelijk afgemeld en waren niet aanwezig op de zitting van 23 februari 2023.
1.4
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 25 oktober 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als WSW-productiemedewerker. Vervolgens heeft het UWV hem bij besluit van 26 november 2018 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend met ingang van 26 oktober 2018. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 12 juni 2019 ziek gemeld bij het UWV vanwege psychische klachten.
Bij besluit van 12 september 2019 heeft het UWV eiser een ZW-uitkering toegekend vanaf 11 september 2019.
Op 3 maart 2021 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Deze uitkering is bij besluit van 8 juli 2021 afgewezen, omdat eiser geschikt werd geacht voor het werk dat hij deed voordat hij ziek werd. Tegen deze afwijzing heeft hij bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is door het UWV bij besluit van 9 juni 2022 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van heden, onder procedurenummer BRE 22/3086 WIA, ongegrond verklaard.
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft het UWV eiser meegedeeld dat de einddatum van zijn WW-uitkering 23 november 2021 is. Vanuit die WW-situatie heeft eiser zich op 25 oktober 2021 ziek gemeld bij het UWV. Het UWV heeft met het besluit van 9 december 2021 (primair besluit) geweigerd eiser per 25 oktober 2021 een ZW-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 9 juni 2022 is deze beslissing gehandhaafd.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als (WSW-)productiemedewerker als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiser op het spreekuur van 8 december 2021 onderzocht. In de rapportage van 9 december 2021 stelt de verzekeringsarts dat er met betrekking tot eisers gezondheidstoestand per 25 oktober 2021, vergeleken met de bevindingen van 7 mei 2021 (ten tijde van de WIA-beoordeling) geen wezenlijk nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn aan te wijzen op grond waarvan toegenomen arbeidsongeschiktheid en ongeschiktheid voor het verrichten van eisers arbeidsmaatstaf ZW, fulltime productiemedewerker (WSW), zou moeten worden aangenomen.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier van eiser bestudeerd, alsmede ingekomen informatie van behandelend psycholoog [naam psycholoog 1] van 25 maart 2021 en 4 mei 2021, het huisartsen journaal van huisarts [naam huisarts] van 2 augustus 2021 en 18 maart 2022, informatie van I-Psy psychologen [naam psycholoog 2] en [naam psycholoog 3] van 26 februari 2020, een advies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 19 april 2022 en een rapportage van psycholoog [naam psycholoog 4] van 9 april 2013. Verder heeft zij de hoorzitting van 4 mei 2022 bijgewoond en eiser daarna lichamelijk en psychisch onderzocht.
Bij onderzoek van de knieën worden geen afwijkingen vastgesteld. Beeldvormend onderzoek laat ook geen afwijkingen zien. Ondanks door Klijn gevonden drukpijn is er geen goede onderbouwing voor afwijkingen die knieklachten kunnen verklaren.
De psychische klachten kunnen worden geduid als een gegeneraliseerde angststoornis en spanningsklachten bij psychosociale problematiek. Deze vormen geen aanleiding voor een urenbeperking, naast een beperking voor nachtwerk en ploegendiensten. Eiser heeft een actief dagverhaal zonder evidente extra recuperatie. Niet gebleken is van problemen met het richten en vasthouden van aandacht. Eiser rijdt ook kleine stukken met de auto. De verstandelijke beperking hoeft ook niet te leiden tot dergelijke beperkingen in passende arbeid. De verstandelijke beperking is onderdeel van de WSW-indicatie.
De verzekeringsarts b&b geeft in haar rapportage van 9 mei 2022 aan dat de medische gronden geen aanleiding geven tot meer beperkingen dan eerder zijn aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 mei 2021 (ten tijde van de WIA-beoordeling). Medisch gezien wordt vastgesteld dat de situatie op de datum in geding voor de ZW-beslissing, 25 oktober 2021, niet is gewijzigd. Eiser is daarmee onveranderd belastbaar zoals op 7 mei 2021. Daarmee is eiser geschikt voor de eigen arbeid die volgens de arbeidsdeskundige passend was bij de vastgestelde belastbaarheid.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV, onder verwijzing naar de in bezwaar en op de hoorzitting ingebrachte gronden, aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met beperkingen op persoonlijk, sociaal en lichamelijk functioneren.
In zijn aanvullende gronden van 12 februari 2023 heeft eiser er op gewezen dat hij beperkingen heeft ten aanzien van het lopen en dragen als gevolg van knieklachten. Eiser heeft zich met knieklachten, die reeds 3 jaar duren, bij de huisarts gemeld, hetgeen uit de journaalgegevens van de huisarts blijkt. Voorts heeft eiser in de bezwaarfase verzekeringsgeneeskundige [naam verzekeringsarts 2] ingeschakeld. Deze vermoedt naar aanleiding van zijn onderzoek dat er sprake kan zijn van retropatellaire chondropathie. Daarom dienen volgens eiser in de FML voor de knieklachten beperkingen te worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende gemotiveerd waarom die niet zouden moeten worden aangenomen. Aangezien eiser voor zijn eigen werk veel dient te lopen en dragen, is hij niet geschikt voor zijn eigen werk.
Uit de FML van 7 mei 2021 blijkt dat eiser niet in de nachtelijke uren en niet in
ploegendiensten kan werken. Eiser stelt dat werken op onregelmatige tijden, waaronder ook nachtdiensten, onderdeel was van zijn maatgevende arbeid. Ook daarom dient eiser niet geschikt te worden geacht voor de maatgevende arbeid.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn problemen op persoonlijk en sociaal functioneren en de gestelde lichamelijke klachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat er bij eiser geen toename van de beperkingen sinds de WIA-keuring in mei 2021 zijn vast te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Op vlak van persoonlijk en sociaal functioneren zijn er beperkingen in de FML aangenomen. Gemotiveerd is waarom geen beperking op het vlak van aandacht en herinneren wordt aangenomen. Ten aanzien van de knieën heeft de verzekeringsarts bij lichamelijk onderzoek geen beperkingen vastgesteld, terwijl geraadpleegd beeldvormend onderzoek daar ook niet op wijst. Weliswaar heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] aangegeven dat er sprake kan zijn van retropatellaire chondropathie, maar op basis van dit enkele vermoeden kan niet worden aangenomen dat hiervan in het geval van eiser sprake is. Gelet op het voorgaande is niet op medisch objectiveerbare wijze aangetoond dat per 25 oktober 2021 voor eiser meer en/of zwaardere beperkingen hadden moeten worden opgenomen dan in de FML van 7 mei 2021 zijn aangenomen.
Ten aanzien van de door eiser gestelde ongeschiktheid voor zijn werk vanwege nachtdiensten en onregelmatige tijden, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals is weergegeven in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 8 juli 2021 deed eiser het eigen werk bij een producent voor matrassen. De taken van eiser waren het verrichten van ondersteunende werkzaamheden zodat de productiemedewerkers (operators) aan de machines konden blijven, zoals het legen van zakken, rollen stof en kokers klaarleggen en opruimen. Eiser vertelde de arbeidsdeskundige dat in de laatste periode van hem werd gevraagd om in 3 ploegen te werken. Dit was voorheen niet het geval.
Met betrekking tot nachtwerk en onregelmatige diensten is in de FML een beperking opgenomen. Eiser stelt dat wisselende diensten deel uitmaakten van zijn werk. Dit is volgens de arbeidsdeskundige echter niet gebruikelijk in WSW-arbeid. De werkgever heeft dit ook niet aangegeven. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat sprake was van wisselende diensten. Ook indien sprake is geweest van wisselende diensten, geldt echter dat uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige blijkt dat de (ex-)werkgever, al dan niet na tussenkomst van een arbeidsdeskundige/coach van de Diamantgroep, het werk naar het vermogen van eiser aanpast. Eiser heeft dit niet betwist.
Nu verder medisch is vastgesteld dat er op de datum hier in geding geen sprake is van toename van de beperkingen ten opzichte van de beoordeling in mei 2021 en met de vastgestelde beperkingen in de belasting van de arbeid rekening wordt gehouden, heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat het bezwaar tegen de weigering van een ZW-uitkering per 25 oktober 2021 ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep wordt ongegrond verklaard
.Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).