ECLI:NL:RBZWB:2023:3805

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
C/02/399435 / FA RK 22-3073
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en verdeling zorg- en opvoedingstaken van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De man, die de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem verzocht, heeft aangevoerd dat de minderjarigen al geruime tijd feitelijk bij hem verblijven, terwijl de vrouw, hun moeder, verweer voerde tegen dit verzoek en om aanhouding vroeg in afwachting van hulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds mei 2022 bij de man verblijven en dat er een relevante wijziging van omstandigheden is die wijziging van het hoofdverblijf rechtvaardigt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem zal zijn, onder wijziging van de eerdere beschikking en het ouderschapsplan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de beslissing over de wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken pro forma aangehouden tot een latere zitting in februari of maart 2024, waarbij partijen worden verzocht om hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/399435 / FA RK 22-3073
Datum uitspraak: 1 juni 2023
Beschikking van de rechtbank over vaststelling hoofdverblijf en wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda,
tegen
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats02] ,
advocaat: mr. P.J.M. Groenhuis-Kools te Breda,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] ;
-
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige02] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
-
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • het op 13 juli 2022 ingekomen verzoekschrift, met producties;
  • het F9-formulier van 28 juli 2022 van mr. Koop-van Vliet, met productie;
  • het rapport en advies van 7 april 2023 van de Raad;
  • het verweerschrift van 17 mei 2023, met productie;
  • het F9-formulier van 19 mei 2023 van mr. Koop-van Vliet, met producties;
  • het gewijzigde/aanvullende verzoekschrift van 22 mei 2023 van mr. Koop-van Vliet, met productie.
1.2
Op 23 mei 2023 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen (zaaknummer: C/02/408585 / JE RK 23-643). In die zaak heeft de kinderrechter bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Koop-van Vliet;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Groenhuis-Kools;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van [scheidingsdatum] is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken.
2.2
Voorafgaand aan het huwelijk van partijen is [minderjarige01] geboren. [minderjarige02] is tijdens het huwelijk van partijen geboren.
2.3
De man heeft [minderjarige01] erkend.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
Partijen hebben afspraken gemaakt over de gevolgen van hun echtscheiding. Deze afspraken zijn neergelegd in het door partijen ondertekende ouderschapsplan van 14 juni 2019, wat onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van [scheidingsdatum] . In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover hier van belang, het navolgende overeengekomen:
  • De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw (artikel 2);
  • Partijen zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen waarbij de minderjarigen week op week af bij man en bij de vrouw verblijven. In de oneven weken verblijven zij bij man en in de even bij de vrouw. Het wisselmoment zal plaatsvinden op zondag waarbij de minderjarigen om 19.00 uur naar de betreffende ouder worden gebracht. Verder spraken partijen af dat indien en voor zover bestaande co-ouderschapsregeling door de man niet valt te bewerkstelligen, dan wel dat de co-ouderschapsregeling niet in het belang is van de minderjarigen de omgang zal worden gewijzigd in die zin dat de minderjarigen doordeweeks, van maandag tot en met vrijdag, bij de vrouw verblijven en zij ieder weekend, zaterdag en zondag bij de man verblijven. De ouder bij wie de minderjarigen het laatst verbleven, brengt hen naar de andere ouder wanneer er gewisseld moet worden. Eventuele extra omgangsmomenten zullen in goed onderling overleg tussen partijen worden afgestemd (artikel 3.1).
2.6
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 juli 2022 is bepaald dat de vrouw en de minderjarigen gerechtigd zijn tot het hebben van contact, samengevat, elke woensdag na school (12.00 uur) tot 17.00 uur. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter aan de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, samengevat, het gezag, het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn;
II. onder veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, voor wat betreft de kosten van de raadsvrouwe tot en met het indienen van onderhavig processtuk bedragende € 2.500,-- aan advocaatkosten; en
Bij wijze van voorwaardelijk verzoek:
III. te bepalen dat, in afwachting van het onderzoek en advies van de Raad, de bij beschikking van deze rechtbank van [scheidingsdatum] vastgestelde zorgregeling wordt gewijzigd conform een nader door de man in te dienen aanvullend verzoek, althans wordt gewijzigd als de rechtbank juist en redelijk acht; en
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
Bij voormelde brief van 22 mei 2023 wordt namens de man verzocht, bij wijze van gewijzigd/aanvullend verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van deze rechtbank van 30 juli 2023 (naar de rechtbank begrijpt: 30 juli 2021) vastgestelde zorgregeling te wijzigen ten aanzien van [minderjarige01] in die zin dat de vrouw het recht op contact en/of omgang met [minderjarige01] wordt ontzegd en ten aanzien van [minderjarige02] in die zin dat de vrouw om de week op zaterdag van 12:00 uur tot 16:00 uur contact en/of omgang kan hebben in de woning van de moeder van de vrouw, althans de bij voormelde beschikking vastgestelde zorgregeling te wijzigen in een zorgregeling als de rechtbank juist en redelijk acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt om deze verzoeken af te wijzen dan wel de beslissing daarop aan te houden voor de duur van negen maanden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad en de GI wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Bij voormeld vonnis in kort geding van 27 juli 2022 is de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, samengevat, het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen. In afwachting daarvan, is de beslissing op de verzoeken in deze zaak pro forma aangehouden.
4.2.
Naar aanleiding van het onderzoek dat de Raad in deze zaak heeft verricht, heeft de Raad een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen ingediend bij de kinderrechter. Daarnaast heeft de Raad in voormeld rapport van 7 april 2023 en tijdens de nadere mondelinge behandeling geadviseerd om de beslissing over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen pro forma aan te houden voor de duur van negen maanden in afwachting van het verloop en het resultaat van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. Hoewel het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw is gelegen, verblijven de minderjarigen vanaf mei 2022 feitelijk bij de man. Hoewel de Raad de wens van de man begrijpt om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, vindt de Raad het noodzakelijk dat er eerst hulpverlening wordt ingezet (vanuit [hulpverlener01] ) gericht op verbetering van de onderlinge (ouder)communicatie tussen partijen en contact(herstel) tussen de vrouw en de minderjarigen. Daarbij dient te worden bezien of wijziging van het hoofdverblijf in het belang van de minderjarigen is. Daarnaast adviseert de Raad om de regie over het traject dat is gericht op contact(herstel) tussen de vrouw en de minderjarigen bij de GI te beleggen. De Raad heeft ten slotte aangegeven dat hij, overeenkomstig het verzoek tot onderzoek zoals vermeld in voormeld vonnis in kort geding, ook onderzoek heeft verricht naar de noodzaak tot wijziging van het gezag over de minderjarigen. Aangezien dit onderwerp in deze procedure niet voorligt, heeft de Raad zijn advies voor zover dat ziet op het gezag ingetrokken.
4.3
[minderjarige01] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat de moeder en haar partner vaak ruzie hadden en dat de moeder vaak hard was tegen zijn halfzusje [naam01] . Volgens [minderjarige01] heeft de moeder daarnaast een keer aangegeven dat zij blauwe plekken had omdat zij was geslagen door haar partner. Toen [minderjarige01] dat doorvertelde, heeft de moeder aangegeven dat hij loog. Omdat de moeder haar beloftes niet nakomt, wil [minderjarige01] voorlopig geen contact met haar. [minderjarige01] wil haar echter niet vergeten. [minderjarige01] begrijpt ook niet waarom de moeder geen toestemming (meer) geeft voor zijn inschrijving op de middelbare school. Nu [minderjarige01] volledig bij de vader verblijft, gaat het thuis en op school goed met hem. [minderjarige01] heeft ten slotte aangegeven dat hij de huidige partner van de vader steeds meer als zijn moeder ziet.
4.4
[minderjarige02] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat zij wel goede herinneringen heeft aan de moeder, maar dat de moeder de laatste tijd vaak boos was. [minderjarige02] stelt dat de moeder [naam01] heeft geduwd en geslagen. Toen [minderjarige02] hierover vertelde, heeft de moeder aangegeven dat zij loog. [minderjarige02] is het vertrouwen in de moeder verloren. [minderjarige02] wil ook geen contact meer met de moeder, maar durft dat zelf niet aan te geven.
4.5
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat de minderjarigen al langere tijd feitelijk volledig bij hem verblijven. De minderjarigen hebben al veel meegemaakt en bovenal behoefte aan rust. Ook valt volgens de man niet te verwachten dat er in de komende periode effectief zal worden ingezet op herstel en vervolgens uitbreiding van de contacten tussen de vrouw en de minderjarigen. De man verzoekt daarom om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, de vrouw het recht op het hebben van contact met [minderjarige01] te ontzeggen en om een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige02] vast te stellen op basis waarvan zij om de week op zaterdag gedurende een aantal uren contact met elkaar hebben in de woning van de moeder van de vrouw, althans dat in de komende periode met inzet van de hulpverlening de mogelijkheden voor contact(herstel) tussen de vrouw en [minderjarige02] worden bezien.
4.6
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat het mogelijk op korte termijn in het belang van de minderjarigen moet worden geacht om hen rust te bieden, maar dat de zorgen over hen op de lange(re) termijn hiermee niet worden opgelost. De vrouw stelt daarnaast dat zij na het incident in mei 2022 met haar huidige partner actief heeft ingezet op het verbeteren van hun relatie. Zij hebben tips en adviezen ontvangen van de huisarts die zij nu nog steeds met succes toepassen. Tussen de vrouw en haar partner hebben er sindsdien geen incidenten meer plaatsgevonden. De vrouw vindt dat zij als ouders de verplichting hebben tegenover de minderjarigen om er alles aan te doen om de situatie van de minderjarigen te verbeteren en contact(herstel) tussen de vrouw en de minderjarigen mogelijk te maken. De ouders zullen dan ook met elkaar in gesprek moeten blijven.
4.7
De rechtbank overweegt dat zij in haar hoedanigheid als kinderrechter bij afzonderlijke beschikking van heden het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen heeft afgewezen (in de zaak C/02/408585 / JE RK 23-643).
4.8
De rechtbank overweegt verder als volgt.
4.9
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechtbank beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders en neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.1
De rechtbank overweegt, gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen, dat overeenstemming tussen partijen over deze onderwerpen niet mogelijk is.
Wijziging hoofdverblijf
4.11
De rechtbank overweegt dat partijen in het door hen op 14 juni 2019 ondertekende ouderschapsplan zijn overeengekomen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw is gelegen. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [scheidingsdatum] is bepaald dat de inhoud van het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van die beschikking. Na de scheiding hebben partijen de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen verdeeld op basis van co-ouderschap, waarbij de minderjarigen volgens een week-op-week-af-regeling om en om bij de ene dan wel bij de andere ouder verbleven. Gebleken is dat er in mei 2022 een incident heeft plaatsgevonden in de thuissituatie van de vrouw en dat de minderjarigen sindsdien volledig bij de man verblijven. Doordat het partijen, ondanks betrokkenheid vanuit het CJG, niet lukt om het conflict tussen hen weg te nemen en samen afspraken te maken over de zorg- en contactregeling tussen de vrouw en de minderjarigen, is het contact tussen de vrouw en de minderjarigen sindsdien spanningsvol verlopen. Daarnaast is het loyaliteitsconflict waarin de minderjarigen verkeren inmiddels dusdanig verergerd dat beide minderjarigen hebben aangegeven dat zij geen contact meer willen met hun moeder. Aangezien de minderjarigen inmiddels feitelijk al ruim een jaar bij de man verblijven en niet de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen op basis van co-ouderschap binnen afzienbare termijn zal herleven, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een relevante wijziging van feiten en/of omstandigheden die wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen rechtvaardigt. De rechtbank acht het bepalen van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man op dit moment het meest in hun belang.
4.12
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen en, onder wijziging van de beschikking van [scheidingsdatum] en het daarbij horende ouderschapsplan van 14 juni 2019 voor zover het de bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarigen betreft, bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen voortaan bij de man is gelegen. Hiermee wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de actuele feitelijke situatie. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat door het wijzigen van het hoofdverblijf van de minderjarigen vooruitgelopen wordt op de hulpverlening vanuit [hulpverlener01] en dat hiermee de hulpverlening geen kans wordt gegeven. De rechtbank verwacht juist dat duidelijkheid over het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hen (uiteindelijk) zal leiden tot rust en hopelijk ook tot de nodige ruimte voor contact(herstel) tussen de vrouw en de minderjarigen. Bovendien is in 2019 de keuze voor het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw ingegeven vanuit financieel oogpunt. Indien de feiten en/of omstandigheden in de toekomst dusdanig zullen wijzigen dat wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen wederom gerechtvaardigd zou zijn, dan kunnen partijen te zijner tijd een daartoe strekkend verzoek indienen bij de rechtbank.
4.13
De rechtbank zal deze beslissing, gelet op de aard daarvan en het belang op duidelijkheid hierover voor de minderjarigen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
Wijziging verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.14
De rechtbank overweegt dat de kinderrechter bij afzonderlijke beschikking van heden het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling heeft afgewezen en dat het hoofdverblijf van de minderjarigen, zoals hiervoor is overwogen, bij de man zal worden bepaald zodat er voor de minderjarigen de nodige duidelijkheid en rust zal ontstaan. Daarnaast is gebleken dat beide minderjarigen hun moeder momenteel niet volledig afwijzen. [minderjarige01] heeft aangegeven dat hij zijn moeder vooralsnog niet wil zien, maar ook dat hij haar niet wil vergeten. [minderjarige02] heeft aangegeven dat zij wel goede herinneringen aan haar moeder heeft. Bovendien doorloopt [minderjarige02] momenteel een hulpverleningstraject, waarbij onder meer de (on)mogelijkheden zullen worden onderzocht voor contact(herstel) tussen de vrouw en [minderjarige02] . De rechtbank hoopt dan ook dat er in de komende periode, vanuit een situatie van rust en met hulpverlening, ruimte zal ontstaan voor contact(herstel) tussen de moeder en [minderjarige02] . Wellicht geeft dat [minderjarige01] ook het nodige vertrouwen om het contact met de vrouw (op termijn) te herstellen.
4.15
De ontwikkelingen in de komende periode acht de rechtbank van belang bij de beslissing op het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen. De rechtbank zal de definitieve beslissing over het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (alsmede de verzochte kostenveroordeling) daarom pro forma aanhouden tot een nader te plannen dag en tijdstip in februari/maart 2024. Omdat het met het oog op het zittingsrooster van de rechtbank op dit moment nog niet mogelijk is om een nadere mondelinge behandeling te plannen in februari/maart 2024, zal de rechtbank de beslissing op de verzoeken pro forma aanhouden tot
dinsdag 9 januari 2024in afwachting van verhinderdata van de (advocaten van) partijen over de maanden februari en maart 2024. Na ontvangst daarvan zal de rechtbank partijen, hun advocaten en de Raad tijdig oproepen voor de nadere mondelinge behandeling. De rechtbank verzoekt daarnaast aan partijen, via hun advocaten, om haar uiterlijk
twee wekenvoorafgaand aan de volgende nog te bepalen mondelinge behandeling schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken en om hun standpunt kenbaar te maken over de wijze waarop de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen moet worden vastgesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank van [scheidingsdatum] en het daarbij horende ouderschapsplan van 14 juni 2019 voor zover het de bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarigen betreft, dat het hoofdverblijf van de minderjarigen:
  • [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] ,
  • [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] ,
voortaan hun hoofdverblijf hebben bij de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing over het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kostenveroordeling aan tot
dinsdag 9 januari 2024 PRO FORMA, in afwachting van verhinderdata van (de advocaten van) partijen, waarna de rechtbank een nadere mondelinge behandeling in deze zaak zal plannen in de maanden februari of maart 2024, zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.15;
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023 door mr. Phillips, kinderrechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.