ECLI:NL:RBZWB:2023:3834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2085
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. De verzoekster had in eerste instantie een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd, maar het UWV had dit verzoek op 21 mei 2021 afgewezen. Na een bezwaarprocedure verklaarde het UWV op 2 maart 2022 het bezwaar ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 31 januari 2023 heeft het UWV echter het bestreden besluit ingetrokken en besloten om verzoekster alsnog een WIA-uitkering toe te kennen, met een arbeidsongeschiktheid van 40,77% per 8 maart 2021. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar heeft zij aangegeven dat zij een verzoek om proceskostenvergoeding zou indienen.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar het UWV heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat, omdat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster, zij het UWV kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.031,-, gebaseerd op de door verzoekster gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.C. van Norden),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 mei 2021 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
In het besluit van 2 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 31 januari 2023 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,77% per 8 maart 2021.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij de vermelding dat het formulier proceskosten op korte termijn volgt. De rechtbank heeft geen formulier proceskosten ontvangen.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek.
Het UWV heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog aan haar een WIA-uitkering toe te kennen.
De rechtbank maakt uit de opmerking van eiseres over het formulier proceskosten op dat zij verzoekt om het UWV te veroordelen tot vergoeding van gemaakte kosten.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.031,-
(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.031,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 juni 2023, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.