ECLI:NL:RBZWB:2023:3836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en beoordeling van rechtspositie ambtenaar

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij de Staatssecretaris van Financiën, op 11 januari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Het bestreden besluit, dat op 7 januari 2021 is genomen, betreft de handhaving van haar rechtspositie na een onderzoek naar mismatches binnen de afdeling middeladministratie loonheffingen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van 1 november 2019, waarin haar inschaling werd bevestigd. De rechtbank heeft op 23 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van verweerder, mr. M.J. Populiers.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres betoogde dat haar werkzaamheden niet in overeenstemming zijn met haar rechtspositie. Verweerder heeft echter gesteld dat de rechtspositie van eiseres overeenkomt met het aan haar opgedragen takenpakket, en dat de inschaling in lijn is met de vastgestelde richtlijnen.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een hogere inschaling, omdat zij in de referteperiode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 niet voldoende werkzaamheden op C-niveau heeft verricht. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden van een collega van eiseres zwaarder waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, en het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bestreden besluit tijdig was bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/144 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Bots),
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.

Inleiding

Eiseres heeft op 11 januari 2021 beroep ingesteld inzake het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Met het besluit van 7 januari 2021, door eiseres ontvangen op 12 januari 2021, heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiseres.
Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het besluit van 7 januari 2021.
Met het bestreden besluit van 7 januari 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde. Namens verweerder was
mr. M.J. Populiers aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is werkzaam bij verweerder op de afdeling middeladministratie loonheffingen. Verweerder heeft een onderzoek gedaan naar mismatches binnen de bezetting van deze afdeling.
2. Verweerder heeft met een voorgenomen besluit aan eiseres meegedeeld dat haar huidige rechtspositie gehandhaafd blijft. Eiseres heeft haar zienswijze bekend gemaakt.
Op 16 juli 2019 heeft eiseres haar bedenkingen mondeling toegelicht.
3. Met het besluit van 1 november 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de huidige inschaling in lijn is met het aan haar opgedragen werkpakket. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig beslissen
5. Partijen zijn verdeeld over de vraag wanneer het bestreden besluit is bekend gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit op 7 januari 2021 is verzonden. Eiseres stelt het bestreden besluit op 12 januari 2021 te hebben ontvangen.
De rechtbank zal in het midden laten op welke datum het bestreden besluit is verzonden. Uit de stukken blijkt dat het bestreden besluit op 12 januari 2021 is afgehaald op het postkantoor. Dit betekent dat het bestreden besluit uiterlijk op 11 januari 2021 ter post moet zijn bezorgd. Bekendmaking van het besluit heeft dan ook uiterlijk op deze datum plaatsgevonden. Dit betekent dat het beroep niet tijdig beslissen is ingediend op dezelfde dag dat het bestreden besluit is genomen. Het beroep niet tijdig beslissen zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard. Omdat het besluit al bekend was gemaakt, ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot proceskostenveroordeling.
Inhoudelijk beroep
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft besloten om de benoeming van eiseres niet te wijzigen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wettelijk kader
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, onzorgvuldig tot stand is gekomen en is gebaseerd op onjuiste feiten. Eiseres is van mening dat de opgedragen werkzaamheden niet in overeenstemming zijn met haar rechtspositie. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres verwezen naar een document met ALP-wersktromen.
Standpunt verweerder
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtspositie van eiseres overeenkomt met het opgedragen takenpakket. ALP is een betrouwbaar meetinstrument en is in overleg met de ondernemingsraad vastgesteld. Verweerder heeft opgemerkt dat ook al zou eiseres het systeem op onderdelen niet juist hebben ingevuld, er nog geen sprake zou zijn van een C-functie. De peilperiode liep van januari 2018 tot en met december 2018. De zwaarte van de werkstromen is vastgesteld door een samenwerkingsverband van leidinggevenden, O&P adviseurs en functiewaarderingsadviseurs.
Uit het ALP-systeem is gebleken dat eiseres 45,9% van de werkzaamheden heeft uitgevoerd op C-niveau. Daarmee voldoet zij niet aan de voorwaarden voor plaatsing in een hogere groepsfunctie. Verweerder heeft gesteld dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft geen aanleiding te veronderstellen dat het besluit is genomen op basis van onjuiste feiten.
Beoordeling rechtbank
10. In de richtlijnen Fuwa zijn de voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet zijn om in een hogere groepsfunctie ingedeeld te worden. Uit die richtlijnen volgt dat inschaling in een hogere functie alleen van toepassing is, indien de medewerker meer dan 50% werkzaamheden uitvoert in fase 2 en fase 3. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat, gelet op de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (Pub), getoetst wordt of tenminste 50% van de werkzaamheden wordt uitgevoerd in fase 2 en fase 3. Partijen verschillen niet van mening over deze voorwaarden.
11. Bij de beoordeling welke werkzaamheden zijn verricht, is verweerder uitgegaan van de werkzaamheden verricht in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (de referteperiode). Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat deze referteperiode niet representatief is omdat er in deze periode veel bulkwerk op B-niveau moest worden weggewerkt. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Een referteperiode van één jaar is op zich niet onredelijk om te beoordelen welke werkzaamheden zijn verricht. Dat er mogelijk gedurende een bepaalde periode in de referteperiode bulkwerkzaamheden moesten worden verricht, betekent niet dat die werkzaamheden niet meegenomen mogen worden. Het gaat er immers om dat vastgesteld kan worden welke werkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd. Bij de beoordeling of er sprake is van een mismatch kan het beeld van de werkzaamheden verricht in één jaar een goed en evenwichtig beeld geven. Dat op een later moment de verrichtte werkzaamheden mogelijk anders en op een hoger niveau werden gewaardeerd maakt niet dat van een andere referteperiode moet worden uitgegaan. Naar aanleiding van het ingestelde onderzoek zou, indien blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan, de salarisschaal immers aangepast worden per 1 februari 2018. Het is dan ook niet onredelijk om uit te gaan van de verrichtte werkzaamheden over het jaar 2018. Wijzigingen in de (zwaarte van) werkzaamheden die na deze referteperiode zijn verricht kunnen daarom niet meegenomen worden.
12. Een van de voorwaarden is dat eiseres in de referteperiode werkzaamheden in fase 3 heeft verricht. Onder fase 3 werkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die vallen in de groepsfunctie C, schaal 7. Niet in geschil is dat eiser deze werkzaamheden niet heeft verricht. Dat betekent dat zij niet voldoet aan een van de gestelde voorwaarden. Nu eiseres alleen om deze reden al niet voldoet aan de voorwaarden, zal de rechtbank verder onbesproken laten of eiseres al dan niet minder dan 50% werkzaamheden op C-niveau (fase 2, schaal 6) heeft uitgevoerd.
13. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgelegd dat de collega van eiseres tijdens afwezigheid van de coördinator coördinatiewerkzaamheden heeft verricht. Dit is door eiseres niet betwist. Deze werkzaamheden zijn volgens verweerder zwaarder dan het bijwonen van het coördinatie-overleg. Gelet op de beschrijving van de werkzaamheden van de coördinator zoals opgenomen in het bestreden besluit, kan de rechtbank verweerder volgen in zijn motivering dat daarom geen sprake is van gelijke gevallen. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd of stukken overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de stelling van verweerder dat er geen sprake is van gelijke gevallen.
14. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres lastig is om in een andere functiegroep ingedeeld te zijn dan haar directe collega. Zeker, omdat dit blijkbaar ook betekent dat aan eiseres geen andere hogere gekwalificeerde taken worden toebedeeld dan passend bij haar functiegroep. Dit gegeven is echter onvoldoende om te oordelen dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
15. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er bestaat geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 2 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984
Artikel 5, tweede lid,
De salarisschaal welke voor de ambtenaar geldt wordt, tenzij zijn wijze van functioneren zich nog daartegen verzet, bepaald met inachtneming van de zwaarte van zijn functie en van bijzondere regelingen, als bedoeld in artikel 13 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of in bepalingen van dezelfde strekking in een soortgelijke regeling.
Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst
3.1
Begripsbepalingen
Functie:
het samenstel van werkzaamheden door de medewerker te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door het daartoe bevoegde gezag is opgedragen.
Deze definitie betreft het totaal van de aan de medewerker opgedragen taken en komt dus neer op de feitelijk opgedragen functie.
Organieke functie:
het samenstel van taken dat als functie is vastgelegd in de geldende personeelsformatie.
Groepsfunctie:
functie waarvoor op basis van artikel 13 ARAR een salarisschaal is vastgesteld waarbij gebruik is gemaakt van salarisbedragen die voorkomen in meer dan één salarisschaal van het BBRA.Bij groepsfuncties geldt als bijzondere omstandigheid dat alleen door de Directeur-Generaal Belastingdienst groepsfuncties kunnen worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt, dat aan een groepsfunctionaris, anders dan tijdelijk, geen werkzaamheden dienen te worden opgedragen die behoren tot een hogere groepsfunctie. Als
daarvan desondanks toch sprake is en derhalve aan betrokkene structureel werkzaamheden van een hogere groepsfunctie zijn opgedragen, bestaat aanspraak op bezoldiging volgens de aan die hogere groepsfunctie verbonden salarisschaal als:
– die werkzaamheden het gehele bereik, in casu de fasen 1 tot en met 3, van de hogere groepsfunctie betreffen;
– met het uitvoeren van de werkzaamheden die behoren tot de fasen 2 en 3 van de hogere groepsfunctie ten minste 50% van de werktijd van de groepsfunctionaris is gemoeid, en
– de wijze van functioneren zich niet tegen het toekennen van de hogere salarisschaal verzet.
Individuele functie:
functie waarvoor één salarisschaal van het BBRA geldt.