ECLI:NL:RBZWB:2023:3837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5033
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekering voor de Wet langdurige zorg (WLZ) en de woonplaats van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, heeft in 2020 verzocht om een onderzoek naar zijn verzekering voor de Wet langdurige zorg (WLZ). De SVB heeft op 16 juni 2021 vastgesteld dat eiser vanaf 24 juli 2017 verzekerd is voor de WLZ, wat eiser betwist. De rechtbank heeft op 23 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals mr. A. Marijnissen namens de SVB.

De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsstatus van eiser afhankelijk is van zijn woonplaats. Eiser heeft gesteld dat hij van 2016 tot begin 2019 in Engeland woonde, maar heeft zich op 24 juli 2017 ingeschreven op een adres in Nederland. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij op dat moment in Engeland woonde. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij in Engeland woonde, en dat de reden voor zijn inschrijving in Nederland niet relevant is. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn stelling ondersteunen, en zijn beroep op bewijsnood wordt afgewezen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de SVB dat eiser vanaf 24 juli 2017 verzekerd is voor de WLZ. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5033 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, SVB.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het oordeel van de SVB dat hij vanaf 24 juli 2017 verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (WLZ).
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en zijn gemachtigde. Namens de SVB is mr. A. Marijnissen verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Eiser heeft op 18 september 2020 de SVB verzocht om een onderzoek in te stellen naar zijn verzekering voor de WLZ.
Met het besluit van 5 oktober 2020 heeft de SVB aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 augustus 2019 verzekerd is voor de WLZ.
Op 23 april 2021 heeft eiser nogmaals verzocht om een onderzoek naar zijn verzekering op grond van de WLZ in te stellen.
Met het besluit van 16 juni 2021 heeft de SVB aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 24 juli 2017 verzekerd is voor de WLZ. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het besluit van 13 oktober 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Geschil
2. De rechtbank beoordeelt of de SVB op goede gronden heeft aangenomen dat eiser vanaf 24 juli 2017 verzekerd is voor de WLZ. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Wettelijk kader

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Standpunt eiser
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij vanaf 2016 tot eind 2018/begin 2019 in Engeland heeft gewoond. Hij heeft zich in juli 2017 alleen maar op een adres in Nederland ingeschreven omdat hij een aantal praktische zaken moest regelen.
5. Bepalend voor de vraag of eiser verzekerd is voor de WLZ is waar hij zijn woonplaats heeft. Niet in geschil is dat eiser zich op 24 juli 2017 heeft ingeschreven in de basisregistratie personen (brp) op een adres in Nederland. Ook is niet in geschil dat eiser zich daarna niet meer heeft uitgeschreven.
6. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, in afwijking van die inschrijving in de brp, in Engeland woonde. [1] Dat de reden voor deze inschrijving gelegen zou zijn in het regelen van praktische zaken is daarbij niet relevant. Niet kan worden ingezien waarom eiser zich niet zou hebben kunnen uitgeschreven nadat de praktische zaken waren geregeld. Eiser heeft hier ter zitting ook geen verklaring voor kunnen geven.
7. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij destijds in Engeland zijn woonplaats had. Eisers stelling ter zitting dat hij geen bankafschriften van de Engelse bank kan krijgen, zal de rechtbank aanmerken als een beroep op bewijsnood. Eiser heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het voor hem onmogelijk is om die bankafschriften te verkrijgen, dan wel op een andere manier aan te tonen dat hij in Engeland woonachtig was. Het beroep op bewijsnood wordt daarom afgewezen. De rechtbank zal daarbij in het midden laten of een eventuele bewijsnood voor eisers rekening en risico zou moeten komen.
8. Eiser heeft geen begin van bewijs overgelegd waaruit opgemaakt kan worden dat hij ook op en na 24 juli 2017 nog in Engeland zijn woonplaats had. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het besluit van 13 oktober 2021 voor onjuist te houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 2 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet langdurige zorg
Artikel 1.2.1
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 1.2.2
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 2.1.1, eerste lid, onder a,
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die ingezetene is.
Artikel 2.1.2
Zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Artikel 2.1.3
De Sociale verzekeringsbank stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet.

Voetnoten