ECLI:NL:RBZWB:2023:3867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in WIA-zaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. V.M.C. Verhaegen, had in eerste instantie een arbeidsongeschiktheidspercentage van 71,94% vastgesteld gekregen door het UWV. Na bezwaar tegen dit besluit, heeft het UWV op 8 februari 2023 het percentage verhoogd naar 100% en het eerdere besluit ingetrokken. Hierop heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat het UWV instemde met de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, maar niet voor de kosten van een medisch adviseur, omdat er geen medisch rapport was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster tijdens de bezwaarfase geen verzoek om proceskostenvergoeding had ingediend, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de beroepsfase.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en het UWV veroordeeld tot betaling van € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV verplicht is om het griffierecht van € 50,- te vergoeden aan de verzoekster. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Regragui).

Procesverloop

In het besluit van 14 oktober 2021 (primair besluit) heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage van verzoekster vastgesteld op 71,94%.
In het besluit van 7 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 8 februari 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen op 100%.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij instemt met vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, ter hoogte van €837,- (1 punt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht), maar dat hij geen vergoeding wil betalen voor de kosten van een medisch adviseur, omdat er geen medisch rapport in procedure is gebracht.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Verzoekster heeft op 16 maart 2023 erkend dat het verzoek om vergoeding van een factuur voor medische kosten op een misverstand berust en dat zij instemt met de vergoeding van € 837,-.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 5 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.