ECLI:NL:RBZWB:2023:388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening na ingebrekestelling in WIA-zaak

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 16 augustus 2021 tegen het besluit van 12 juli 2021, dat betrekking heeft op de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. Eiseres heeft dit gedaan op 8 februari 2022, maar heeft vervolgens pas tien maanden later, op 5 december 2022, beroep ingesteld. De rechtbank constateert dat eiseres geen contact heeft gehad met verweerder na de ingebrekestelling en dat er geen toelichting is gegeven voor de lange wachttijd. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat het beroep onredelijk laat is ingediend en daarom kennelijk niet-ontvankelijk is.

Eiseres had ook verzocht om de dwangsom vast te stellen, maar omdat het beroep niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank hier niet op ingaan. De rechtbank merkt op dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep niet wegneemt dat verweerder alsnog op het bezwaar moet beslissen, indien dit nog niet is gebeurd. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek om vaststelling van de dwangsom af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 16 augustus 2021 tegen het besluit van 12 juli 2021 betreffende de toekenning van een uitkering aan de (ex) werknemer ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
De betrokkene moet het beroep binnen een redelijke termijn instellen. Als het beroep niet binnen een redelijke termijn is ingesteld, is het beroep niet-ontvankelijk. [1] Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
In dit geval heeft eiseres tien maanden na de ingebrekestelling beroep ingesteld. De rechtbank overweegt dat niet gesteld of gebleken is dat eiseres na het indienen van de ingebrekestelling van 8 februari 2022 op enige wijze contact met verweerder heeft gehad. In het beroepschrift van 8 februari 2022, blijkens de poststempel op de enveloppe verzonden op 5 december 2022, is op dit punt ook geen toelichting of motivering gegeven. Hieruit volgt dat eiseres – zonder een oorzaak te noemen – tien maanden heeft gewacht met het indienen van een beroepschrift. Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres onredelijk laat beroep heeft ingediend. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom niet vaststellen. Dit volgt uit artikel 8:55c van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, niet wegneemt dat verweerder inmiddels had moeten beslissen op het bezwaar en voor zover hij dit nog niet heeft gedaan dit zo spoedig mogelijk alsnog dient te doen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vaststelling van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 24 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb