In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 23 augustus 2019 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd aan belanghebbende, die in loondienst was bij een vennootschap en een auto met een buitenlands kenteken huurde. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 4.101 over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 oktober 2015, en er was ook een verzuimboete van € 410 opgelegd. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van belanghebbende, die aanvoert dat het Unierecht van toepassing is en dat de heffing in strijd is met dit recht. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019, waarin is geoordeeld dat de heffing van MRB voor buitenlandse voertuigen niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de auto feitelijk ter beschikking had in Nederland en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt ook over de verzuimboete en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.