ECLI:NL:RBZWB:2023:389

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 19_6427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.E. de Hoop, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 november 2019, waarin haar uitkering per 31 maart 2019 werd beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in een eerder besluit, bestreden besluit I, de WIA-uitkering van eiseres had beëindigd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Eiseres heeft betoogd dat haar klachten, waaronder een gediagnosticeerde traumatic brain injury, niet correct zijn ingeschat door de verzekeringsartsen. Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 is een deskundige geraadpleegd, die op 12 februari 2021 rapporteerde over de medische situatie van eiseres. Het UWV heeft vervolgens bestreden besluit II genomen, waarin het eerdere besluit werd gewijzigd en de WIA-uitkering per 8 december 2021 werd beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de deskundige overtuigend heeft gerapporteerd en dat er geen reden is om de conclusies van de deskundige niet te volgen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.131,58.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6427 WIA

uitspraak van 24 januari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.E. de Hoop,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2019 (bestreden besluit I) van het UWV inzake de beëindiging van haar uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 31 maart 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 augustus 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P.A.W. Hanenberg. Ter zitting is het onderzoek geschorst om een deskundige te raadplegen.
De deskundige, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] , heeft op 12 februari 2021 aan de rechtbank gerapporteerd en, naar aanleiding van de reacties van partijen, op 20 mei 2021 aanvullend gerapporteerd.
Met het besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit II) heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd. Op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep mede gericht tegen dit besluit.
Op 28 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten, nadat zij aan partijen heeft verzocht om aan te geven of een nadere zitting gewenst is en partijen daarop niet hebben gereageerd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als medewerker scan/orderverwerker bij [naam werkgever] (de werkgever). Voor dat werk is zij op 30 augustus 2010 uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten.
Met het besluit van 25 juli 2012 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 27 augustus 2012 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Met ingang van 27 november 2013 is deze loongerelateerde uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
Met de brief van 1 oktober 2018 heeft de werkgever aan het UWV verzocht om eiseres te herbeoordelen. Volgens de werkgever is eiseres duurzaam en volledig arbeidsongeschikt.
Met het besluit van 30 januari 2019 (primair besluit) heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 31 maart 2019, omdat zij minder dan 35% arbeids-ongeschikt is.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met bestreden besluit I heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 18 januari 2019 en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 januari 2019 en de conclusies van verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts b&b 1] van 2 oktober 2019, van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 23 januari 2019 en van arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] van 1 november 2019 ten grondslag.
Met bestreden besluit II heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd, het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en haar WIA-uitkering met ingang van 8 december 2021 beëindigd.
2.
Beroepsgronden
Eiseres heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen haar klachten hebben onderschat. Die klachten kunnen onder meer worden verklaard uit de gediagnosticeerde traumatic brain injury, waarvoor inmiddels een behandeling is gestart. Door deze behandeling is eiseres maar deels beschikbaar. Daarnaast kost de behandeling haar zoveel energie dat rekening gehouden moet worden met de recuperatietijd die nodig is. Volgens eiseres is de duurbelasting dan ook niet juist vastgesteld.
Eiseres heeft een rapportage van haar medisch adviseur, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] , van
6 augustus 2020 overgelegd. [naam verzekeringsarts 3] concludeert dat er reden is voor een urenbeperking. Eiseres is maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week belastbaar. Daarnaast concludeert hij dat er sinds de eerdere beoordeling van de belastbaarheid van eiseres in 2012 geen dusdanige verbetering in haar complexe medische problematiek is opgetreden dat de beperkingen die toen gesteld zijn gewijzigd zouden kunnen worden.
Eisers heeft verder een brief van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] van 29 april 2020 en een optometrisch verslag van optometrist [naam optometrist] van 9 maart 2021 overgelegd.
3.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Bestreden besluit I
De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit I is gewijzigd met bestreden besluit II. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres als gevolg daarvan geen belang meer bij beoordeling van bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen dat besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om het UWV in de proceskosten van eiseres te veroordelen. Met wijziging van bestreden besluit I acht de rechtbank voldoende vaststaan dat aan dat besluit een gebrek kleeft.
Bestreden besluit II
De rechtbank heeft in de door eiseres overgelegde rapportage van medisch adviseur/ verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] en het verhandelde ter zitting aanleiding gezien om een deskundige te raadplegen. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] is als zodanig benoemd en hij heeft op 12 februari 2021 rapport uitgebracht. Hij heeft gerapporteerd dat er op 31 maart 2019 medische redenen zijn om in de FML van 17 januari 2019 aanvullende beperkingen te stellen voor wat betreft dwingend werktempo, omgaan met conflicten en werk met leidinggevende aspecten. Daarnaast dient volgens de deskundige een urenbeperking te worden gesteld.
Eiseres heeft op dit rapport gereageerd en gesteld dat daaruit niet blijkt welke urenbeperking volgens de deskundige aan de orde is. Daarnaast vermeldt eiseres dat zij in het kader van haar behandeling op de wachtlijst van twee groepen (pijnindicatiegroep en explosure) is geplaatst en overlegt informatie van een optometrisch onderzoek.
Ook verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft gereageerd op het rapport van de deskundige. Hij vindt de FML van 17 januari 2019 met de aanpassingen van de deskundige enigszins van toepassing, maar ziet in het rapport van de deskundige geen aanleiding voor aanpassing van zijn standpunt.
Op 20 mei 2021 heeft de deskundige – naar aanleiding van de reacties van partijen – aanvullend gerapporteerd. Voor de deskundige vormt hetgeen eiseres heeft gesteld en de door haar overgelegde informatie van de optometrist geen reden voor wijziging van zijn standpunt. De deskundige stelt dat de behandeling in de twee groepen nog niet is gestart en met betrekking tot het optometrisch verslag dat verschillende klachten pas voor het eerst daarin worden vermeld. Door de neuroloog zijn op de MRI geen afwijkingen gezien en er zijn geen aanwijzingen voor visuele beperkingen uit de dagelijkse activiteiten van eiseres naar voren gekomen. Eiseres kijkt naar televisie en op haar tablet. Ten aanzien van de urenbeperking geeft de deskundige aan dat door de neuroloog op basis van geobjectiveerde bevindingen bij slaaponderzoek in 2018 de conclusie insomnie bij psychische klachten is gesteld. Deze slaapklachten heeft eiseres nog steeds. De deskundige acht daarom een urenbeperking aan de orde van 4 uur per dag en 20 uur per week.
Deze conclusies van de deskundige hebben voor de verzekeringsarts b&b aanleiding gevormd om de FML aan te passen conform de bevindingen van de deskundige. De verzekeringsarts b&b heeft in de FML van 8 september 2021 aanvullende beperkingen gesteld op dwingend werktempo, omgaan met conflicten en een urenbeperking voor 4 uur per dag en 20 uur per week. Voor werk met leidinggevende aspecten was eiseres volgens de verzekeringsarts b&b echter al beperkt.
Met inachtneming van deze gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b beoordeeld of er geschikte functies zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige b&b heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machinaal bewerker (Sbc-code 264122), bar/buffet/kantinebediende (Sbc-code 111080) en winkelhulpkracht (Sbc-code 222320) en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres (wederom) vastgesteld op minder dan 35%.
Dit heeft geleid tot bestreden besluit II, waarbij de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 8 december 2021 – na een uitlooptermijn in verband met het duiden van nieuwe functies – is beëindigd.
Eiseres heeft in de reactie van 29 oktober 2021 met betrekking tot dit besluit gesteld dat er sprake is van een gewijzigde datum in geding, namelijk 8 december 2021, terwijl er alleen onderzoek is verricht naar de datum 31 maart 2019. Daarbij wijst eiseres op de behandelingen die zij op dat moment ondergaat en de looprecorder die inmiddels is geplaatst door de cardioloog omdat zij steeds flauw valt.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat eiseres terecht heeft gesteld dat de nieuwe datum in geding 8 december 2021 is, dat beoordeeld dient te worden of de FML van 8 september 2021 ook geldig is op 8 december 2021 en haar opgeroepen voor een spreekuur.
Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 26 september 2022 heeft dat spreekuur op 14 juli 2022 plaatsgevonden. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts b&b eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft hij aanvullende informatie van de huisarts – waaronder informatie van de longarts, cardioloog, oogarts, orthopeed, psychiater en reumatoloog – en van een psychiater van GGZ Breburg betrokken in zijn onderzoek. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat hij geen verslechtering ziet in de belastbaarheid. Er zijn geen hartafwijkingen en er is geen verband tussen flauwvallen en cardiale problematiek gevonden. Ook zijn er geen andere ernstige afwijkingen gevonden bij uitgebreid onderzoek waardoor de belastbaarheid sterker beperkt zou moeten worden. Er heeft wel behandeling bij de GGZ plaatsgevonden maar dit betrof een vooral inzichtgevende behandeling met psychomotorische therapie (PMT) en cognitieve gedragstherapie (CGT). Het is juist dat deze behandeling eiseres tijd kostte, maar het betrof geen opname en die tijd is voldoende verdisconteert in de duurbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Met betrekking tot het flauwvallen merkt de verzekeringsarts b&b op dat eiseres een zeer extreme overdosering van het middel Voltaren emulgel gebruikt, hetgeen het flauwvallen zou kunnen verklaren. De verzekeringsarts b&b concludeert derhalve dat de FML van
8 september 2021 ook op datum in geding 8 december 2021 van kracht is.
Eiseres handhaaft haar stelling dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen aangenomen. Zij verwijst naar het rapport van medisch adviseur/verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 6 augustus 2020. Daarnaast wijst zij op haar behandelingen waardoor zij deels niet beschikbaar is en waarvan zij moet recupereren. De vertaling daarvan in de duurbelasting in de FML is volgens eiseres niet juist.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige haar overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door eiseres aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding om de conclusies van de deskundige niet te volgen. De rechtbank ziet voorts geen reden om te oordelen dat die conclusies op datum in geding
8 december 2021 niet meer juist waren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b afdoende gemotiveerd dat van een verslechtering in de belastbaarheid op die datum niet is gebleken.
De eigen medisch adviseur van eiseres heeft aangegeven dat een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week gesteld zou moeten worden. Ook de deskundige van de rechtbank komt tot die conclusie. De verzekeringsarts b&b heeft in overeenstemming hiermee in de FML van 8 september 2021 een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft daarbij rekening gehouden met de behandelingen van eiseres, waaronder PMT en CGT gedurende een dagdeel per week. De redenen die de verzekeringsarts b&b geeft om duurbelasting van 4 uur per dag en 20 uur per week, ondanks de behandelingen van eiseres op datum in geding, niet verder te beperken acht de rechtbank steekhoudend. De andere door de verzekeringsarts b&b extra aangenomen beperkingen in de FML van 8 september 2021 zijn eveneens conform de bevindingen van de deskundige.
De rechtbank ziet voorts geen reden om te oordelen dat de door de arbeidsdeskundige b&b voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 8 december 2021.
Het beroep tegen bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5.
Proceskosten
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit I, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 voor de zienwijze op het deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).
Daarnaast komen de kosten van het rapport van de door eiser ingeschakelde medisch adviseur verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 6 augustus 2020 in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komt eiseres voor dat rapport een forfaitaire vergoeding toe. Rekening houdend met een uurtarief in 2020 van € 129,63 en het aantal bestede uren van 13 uur bedraagt de vergoeding € 1.685,19, zijnde € 2.039,08 inclusief 21% BTW.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.131,58.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 24 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of betrokkene medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.