ECLI:NL:RBZWB:2023:3892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
02-131727-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van straf voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie gevallen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data vrouwen heeft aangerand door hen op ongepaste wijze aan te raken terwijl hij op zijn scooter reed. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, het reclasseringsadvies en de bereidheid van de verdachte om een behandeling te ondergaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een ambulante behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was. De uitspraak benadrukt de ernst van de aanrandingen en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de noodzaak van toezicht en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/131727-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1970 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer01] , [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en [slachtoffer04] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle vier de aanrandingen heeft gepleegd. Misschien is er onvoldoende bewijs wanneer je alle zaken afzonderlijk bekijkt, maar niet wanneer je ze allemaal op een rijtje zet en gebruik maakt van schakelbewijs. Er is een patroon te zien waarbij een man op een scooter vrouwen aanraakt. Verdachte en zijn scooter voldoen aan de door aangeefsters gegeven signalementen van de man en de scooter. Bovendien heeft verdachte zichzelf herkend op de beelden die er zijn van feit 1 en 3. De manier van benaderen is ook steeds hetzelfde. Bij feit 3 en 4 valt de bijzondere wijze van aanraken op, omdat de man een bovenbeen aanraakt en met de hand naar het kruis gaat. Ten slotte is op de beelden die horen bij feit 3 een petje te zien en daarvan is bij feit 4 ook sprake. Aan de scooter van verdachte hing op de dag van zijn aanhouding ook een petje.
4.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft geen herinneringen aan de concreet ten laste gelegde feiten. Hij raakt personen aan wanneer hij op zijn scooter rijdt om te voorkomen dat er een ongeluk gebeurt en hij valt. Hij heeft namelijk eerder een dergelijk ongeluk gehad en is door de lichamelijke gevolgen daarvan zijn werk kwijtgeraakt. Hij tikt personen aan wanneer hij er moeilijk langs kan en dat kan op de schouder of de bil zijn. Hij heeft daar echter geen seksuele bedoeling bij.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten 1, 3 en 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de aangeefsters van respectievelijk feit 1, 3 en 4 heeft aangeraakt, zoals door hen is verklaard. Daarbij heeft de rechtbank ook steeds de verklaring van verdachte voor het bewijs gebruikt dat hij mensen aanraakt als hij op zijn scooter zit.
[slachtoffer04] van feit 4 heeft het kenteken van de scooter genoteerd en dat is het kenteken van de scooter van verdachte. Bovendien past verdachte in het door haar gegeven signalement van de man die haar aanraakte.
Op zitting heeft verdachte zichzelf herkend op de afgespeelde beelden van feit 3. Het gaat om de beelden van een camera van het [adres02] met in beeld een tijdstempel “4 mei 2022”. Het relevante fragment begint volgens de tijdstempel om 17:41:54 uur. De bewoner van het pand heeft echter verklaard dat de tijd nog op het verkeerde seizoen stond en het dus nog een uur later was dan aangegeven: 18:41:54. In het eindproces-verbaal is nergens vermeld dat het [slachtoffer03] is op de fiets waar verdachte op zijn scooter naast rijdt. Dat het bij de afgespeelde beelden inderdaad om beelden van feit 3 en dus [slachtoffer03] gaat, staat voor de rechtbank echter om meerdere redenen vast.
Het zijn beelden van een camera van het [adres02] . Raadpleging van Google Maps heeft geleerd dat de [straatnaam01] voldoet aan de omschrijving van [slachtoffer03] dat het gebeurde in Bergen op Zoom op een weg die voor de Korenberg loopt. Daarnaast sluit het relevante fragment met gecorrigeerde tijd aan bij haar verklaring dat het op 4 mei 2022 om 18:40 uur gebeurd moet zijn (omdat ze om 18:45 uur al bij haar tante was). En tot slot is op de beelden te zien dat de desbetreffende jonge vrouw op de fiets heel kort na het gebeuren stopt en haar telefoon pakt en kort daarna doorfietst met de telefoon aan haar oor. Dat past bij de verklaring van [slachtoffer03] dat ze toen gelijk haar vriend heeft gebeld en daarna is doorgefietst naar haar tante.
Opvallend is wel dat op de beelden duidelijk te zien is dat verdachte een petje op heeft en een jas met lange mouwen draagt, maar [slachtoffer03] die niet noemt. Dat is echter geen reden voor de rechtbank om te twijfelen aan de vaststelling dat het om beelden van verdachte en [slachtoffer03] gaat. Het zicht op hen wordt voor een belangrijk deel ontnomen door geparkeerd staande auto’s. Dat op de beelden de door [slachtoffer03] beschreven handeling van verdachte niet te zien is, is daarom geen reden om te twijfelen aan haar verklaring daarover.
Van feit 1 zelf zijn geen beelden, maar wel zijn er beelden in het dossier waarop verdachte voor het feit en [slachtoffer01] voor en na het feit te zien zijn. Daarop is te zien dat (de kale) verdachte (zonder helm of andere hoofdbedekking) op zijn scooter in dezelfde richting rijdt waar de skatende [slachtoffer01] en een skatend vriendinnetje en fietsend vriendje heel kort daarvoor zijn gereden. Bovendien heeft [slachtoffer01] ongeveer een uur na het incident tegen de politie niet alleen verklaard dat de man op de scooter kaal was en geen helm droeg, maar ook dat hij geen gezichtsbeharing had. Dit typische kenmerk van verdachte heeft hij zelf op zitting bevestigd.
Ontuchtige handelingen?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verschillende aanrakingen door verdachte als ontuchtige handelingen moeten worden gezien. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet het dan gaan om een handeling van seksuele aard, die in strijd is met de sociaal-ethische norm. Of daar sprake van is, hangt af van de aard van de gedragingen en de omstandigheden van het geval.
Bij [slachtoffer03] heeft verdachte met een hand haar linker bovenbeen vastgepakt en is daarna met zijn hand naar de binnenkant van haar been gegaan richting haar vagina. Bij [slachtoffer04] heeft hij zijn rechterhand op de binnenkant van haar linker bovenbeen gelegd en is hij vervolgens met die hand richting haar vagina gegaan. Dergelijke handelingen zijn in strijd met de sociaal-ethische norm en hebben naar het oordeel van de rechtbank een duidelijk seksuele strekking. Dat geldt ook voor het knijpen in een bil, zoals bij [slachtoffer01] is gebeurd. Deze handelingen gaan ook duidelijk veel verder dan wat verdachte heeft verklaard, te weten dat hij enkel de schouder of een bil heeft aangetikt.
Los van het hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte over het ‘aantikken’ ongeloofwaardig. Indien verdachte wil voorkomen dat hij valt bij het passeren, begrijpt de rechtbank niet waarom verdachte zijn aanwezigheid pas kenbaar maakt op het moment dat hij al naast aangeefsters [slachtoffer03] en [slachtoffer04] rijdt. Dit zou immers tot gevolg kunnen hebben dat ze als reactie van schrik juist uitwijken en hem daardoor uit zijn evenwicht brengen. De rechtbank kent hierbij gewicht toe aan het feit dat verdachte blijkens de beelden vóór het moment van aanraken juist extra dicht tegen hen aan gaat rijden. Gelet op zijn gestelde angst is het logischer om de fietsters zo ver mogelijk links van hen te passeren. Op de beelden van feit 3 is naar het oordeel van de rechtbank te zien dat daarvoor ook voldoende ruimte is. Ook de skatende [slachtoffer01] verklaart dat verdachte er makkelijk langs kon, omdat het een dubbel fietspad was. Verdachte bleef echter achter haar rijden en kneep haar toen in haar linker bil.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, kunnen de feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2. Er zijn een paar overeenkomsten te ontdekken in de verklaring van [slachtoffer02] en de hiervoor genoemde aangiftes behorende bij de feiten 1, 3 en 4. Maar [slachtoffer02] spreekt over het horen van een persoon op een fiets die haar nadert en die langs haar komt rijden op een fiets of een soort scootmobiel en haar op haar billen betast. Dit incident vond plaats in Bergen op Zoom ongeveer een uur voor het incident met [slachtoffer01] van feit 1. De bij feit 1 en de feiten 3 en 4 door verdachte gebruikte scooter is niet te passen in de omschrijving “een fiets of een soort scootmobiel”. De overige overeenkomsten zijn onvoldoende om met schakelbewijs alsnog tot een bewezenverklaring te komen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 18 maart 2022 te Bergen op Zoom door een andere feitelijkheid [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het knijpen in een bil van die [slachtoffer01] , en bestaande die andere feitelijkheid uit het op een scooter dicht naast die skeelerende [slachtoffer01] gaan rijden en het onverhoeds aanraken van die [slachtoffer01] ;
3
op 4 mei 2022 te Bergen op Zoom door een andere feitelijkheid [slachtoffer03] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het aanraken van een bovenbeen van die [slachtoffer03] en hierbij een wrijvende beweging te maken richting de vagina van die [slachtoffer03] , en bestaande die andere feitelijkheid uit het op een scooter dicht naast die fietsende [slachtoffer03] gaan rijden en het onverhoeds aanraken van die [slachtoffer03] ;
4
op 27 mei 2022 te Bergen op Zoom door een andere feitelijkheid [slachtoffer04] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het aanraken van een bovenbeen van die [slachtoffer04] en hierbij een wrijvende beweging te maken richting de vagina van die [slachtoffer04] , en bestaande die andere feitelijkheid uit het op een scooter dicht naast die fietsende [slachtoffer04] gaan rijden en het onverhoeds aanraken van die [slachtoffer04] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 117 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Van die voorwaarden vordert hij de dadelijke uitvoerbaarheid.
6.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte geeft aan dat hij nu niet kan werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Rijdend op zijn scooter heeft verdachte een skatend 13-jarig meisje in haar bil geknepen en een fietsende 19-jarige en 43-jarige vrouw over een bovenbeen gewreven richting de vagina. Deze aanrandingen vonden plaats op klaarlichte dag op plaatsen waar ook andere personen aanwezig waren of voorbij kwamen of konden komen. Ze gingen niet verder dan hetgeen bewezen is verklaard en objectief gezien geeft het dossier geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte op dat moment wel verdergaande slechte bedoelingen had. Toch hebben deze onverwachte en grensoverschrijdende aanrakingen van korte duur gezorgd voor gevoelens van angst, wantrouwen en onveiligheid bij de slachtoffers. Daarover verklaren zij in hun aangifte en/of hun schriftelijke slachtofferverklaring, die op zitting zijn voorgelezen.
Dit soort incidenten zorgen daarnaast voor een breder gevoel van onveiligheid, omdat het om willekeurige slachtoffers gaat en het dus iedere vrouw zou kunnen overkomen. Als verdachte niet was aangehouden, acht de rechtbank de kans groot dat het ook daadwerkelijk anderen zou zijn overkomen. Tot en met de zitting heeft verdachte namelijk volgehouden dat hij eigenlijk niets verkeerds heeft gedaan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte woont samen met twee zussen in de voormalige woning van zijn ouders die allebei zijn overleden. Daarbij is hij mantelzorger voor een van zijn zussen. Na een eerder scooterongeluk is hij het werk kwijt dat hij jarenlang met veel plezier heeft gedaan en tot nu toe “wil niemand hem hebben”, aldus verdachte op zitting.
Verdachte is in 2016 twee keer veroordeeld voor schennispleging. In het advies van 2 mei 2023 rapporteert de reclassering dat hij over die veroordelingen en de aanrandingen een gevoel van onrechtvaardigheid ervaart. Op zitting heeft verdachte ook een paar keer gezegd dat hij niets verkeerds heeft gedaan en dat hij niet weet hoe hij zich dan wel moet gedragen in deze tijd van “The Voice en zo”. Op zitting en bij de reclassering heeft hij gezegd graag behandeling te willen hebben, zodat hij beter kan leren “wat wel en niet mag”. Tegelijkertijd rapporteert de reclassering dat verdachte die behandeling het liefste wil onder zijn eigen voorwaarden en met niet teveel gesprekken met verschillende mensen. Ook weet hij niet waar hij de tijd vandaan moet halen. Deze opmerkingen bij een behandeling heeft verdachte op zitting herhaald.
Ondanks zijn gevoel van onrechtvaardigheid ziet de reclassering toch dat verdachte zijn gedrag aanpast sinds zijn voorlopige hechtenis voor de aanrandingen is geschorst onder voorwaarden. Zij adviseren daarom de meeste van die voorwaarden over te nemen. De rechtbank zal dat advies volgen en de voorwaarden koppelen aan het voorwaardelijk deel van een op te leggen gevangenisstraf.
De kans op herhaling schat de reclassering in als gemiddeld. Zij maken zich wel zorgen over de verschuiving van schennispleging, zonder aanraking van een ander, naar strafbare feiten, waarbij een ander wel wordt aangeraakt. Gezien die zorg, het gemiddelde herhalingsgevaar en omdat verdachte ook op zitting nog vond dat hij niets verkeerds heeft gedaan, vindt de rechtbank dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank zal de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dan ook dadelijk uitvoerbaar verklaren, zoals gevorderd door de officier van justitie.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen en wat in dit soort zaken gebruikelijk is, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een taakstraf en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is. De rechtbank komt bij beide wel tot een kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd. Het gaat weliswaar om drie aanrandingen, maar steeds om een aanraking van hooguit een paar tellen over de kleding en op een wijze zoals eerder omschreven. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een taakstraf van 60 uur en een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij

Feit 1, 3 en 4
De benadeelde partijen [slachtoffer01] , [slachtoffer03] en [slachtoffer04] hebben alle drie een schadevergoeding gevorderd van € 1.650,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de betreffende feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden. Toekenning van immateriële schade kan volgens de wet echter slechts in een paar gevallen. In deze gaat het om het in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde aantasting in hun persoon op andere wijze.
Van die aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. In het algemeen wordt geestelijk letsel slechts aangenomen als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Hiervoor moet het slachtoffer voldoende concrete gegevens aanvoeren, waaruit kan volgen dat als gevolg van het bewezen delict zo’n psychische beschadiging is ontstaan. Dat is bij geen van drie benadeelde partijen het geval.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Gelet op de hele korte duur en beperkte omvang van alle drie de aanrandingen is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending niet met zich brengt dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is op basis van het hiervoor overwogene van oordeel dat de benadeelde partijen in beginsel in de gelegenheid dienen te worden gesteld om nader te onderbouwen dat zij als gevolg van het handelen van verdachte geestelijk letsel hebben opgelopen. Omdat dit echter zou betekenen dat de onderliggende strafzaak moet worden aangehouden en dit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zal de rechtbank de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.

8.Het beslag

De rechtbank zal de scooter van verdachte verbeurd verklaren. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de strafbare feiten met deze scooter zijn gepleegd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 4:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte meewerkt aan nader diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door GGZWNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start bij indicatiestelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 STK Bromfiets (omschrijving: [nummer01] , Turbho Cd-50);
Benadeelde partij [slachtoffer01]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer03]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer03] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer03] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer04]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer04] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer04] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 mei 2023.