ECLI:NL:RBZWB:2023:3931
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning en de aanslagen onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 september 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] in [plaats], vastgesteld op € 1.104.000 per 1 januari 2020. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.069.000. De rechtbank behandelt het beroep dat de belanghebbende heeft ingediend tegen deze waardevaststelling en de daaruit voortvloeiende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffingen voor het jaar 2021.
De rechtbank constateert dat de belanghebbende en de heffingsambtenaar het niet eens zijn over de waarde van de woning. De belanghebbende stelt dat de waarde € 968.000 moet zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 1.069.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn stelling voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport, waarin de woning is vergeleken met referentieobjecten in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
Daarnaast heeft de belanghebbende een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen gelijke gevallen zijn aangedragen. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.