ECLI:NL:RBZWB:2023:3931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
21/4204
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning en de aanslagen onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 september 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] in [plaats], vastgesteld op € 1.104.000 per 1 januari 2020. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.069.000. De rechtbank behandelt het beroep dat de belanghebbende heeft ingediend tegen deze waardevaststelling en de daaruit voortvloeiende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffingen voor het jaar 2021.

De rechtbank constateert dat de belanghebbende en de heffingsambtenaar het niet eens zijn over de waarde van de woning. De belanghebbende stelt dat de waarde € 968.000 moet zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 1.069.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn stelling voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport, waarin de woning is vergeleken met referentieobjecten in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.

Daarnaast heeft de belanghebbende een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen gelijke gevallen zijn aangedragen. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 september 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] in [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.104.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB) en de watersysteemheffingen voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning verlaagd naar € 1.069.000.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [taxateur] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning met bouwjaar 2018. De woning kenmerkt zich door een aanbouw, een garage, een vrijstaande berging met overkapping en een dakkapel en heeft een oppervlakte van 301 m2. De oppervlakte van het perceel bedraagt 755 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Belanghebbende bepleit een waarde van € 968.000. De heffingsambtenaar bepleit dat de vastgestelde waarde van € 1.069.000 juist, althans niet te hoog, is. Een beroep tegen de waarde-beschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB (artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ). Deze bepaling strekt zich niet uit tot de aanslag watersysteemheffing eigenaren. Omdat belanghebbende tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaren geen gronden heeft aangevoerd, blijft die aanslag buiten de beoordeling. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het oordeel over de aanslag OZB volgt daarom het oordeel over de waarde.
4. In opdracht van de heffingsambtenaar heeft [taxateur] , taxateur, een taxatie van de woning uitgevoerd en daarvan een rapport opgemaakt (hierna: het taxatierapport). Het staat de heffingsambtenaar vrij om in beroep nieuwe bewijsmiddelen aan te dragen, waaronder de indiening van een taxatierapport. De heffingsambtenaar heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Beoordeling van de waarde van de woning
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [1]
5.1.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
5.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. Daartoe heeft de heffingsambtenaar gebruik gemaakt van het taxatierapport waarin onder meer een gegevensmatrix van de woning is opgenomen en de woning is vergeleken met een aantal referentieobjecten, zijnde [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , te [plaats] .
5.3.
De rechtbank overweegt dat de in het taxatierapport genoemde referentieobjecten alle woningen zijn die in [plaats] staan. De referentieobjecten zijn binnen een jaar voor en een jaar na de waardepeildatum verkocht. De woning en de referentieobjecten zijn vergelijkbaar qua inhoud en hebben nagenoeg dezelfde indicaties qua ligging, kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen. In het taxatierapport zijn ook de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan de hand van de gegevensmatrix voldoende inzichtelijk gemaakt hoe met de verschillen tussen de genoemde woningen rekening is gehouden.
5.4.
Belanghebbende heeft niet op het taxatierapport en de matrix gereageerd. Dat leidt tot de vaststelling dat hetgeen in dat rapport is opgenomen, niet is betwist. Dat leidt tot de gevolgtrekking dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijstaak heeft voldaan.
5.5.
Belanghebbende stelt dat de WOZ-waarde met de waardepeildatum 1 januari 2019, welke betreft € 900.000 en door een compromis tot stand is gekomen. Hij is van mening dat deze waarde verhoogd moet worden met 7%, wat volgens hem de algemeen bekende waardestijging over 2019 is.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat hij conform de wettelijke voorschriften voor bepaling van de waarde per de waardepeildatum van 1 januari 2020 de vergelijkingsmethode heeft toegepast, zoals die is onderbouwd in het taxatierapport. Hij heeft dan ook niet de eerder over 2019 per compromis vastgestelde waarde als uitgangspunt genomen.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar geen aanleiding heeft moeten zien om het bereikte compromis over de WOZ-waarde met de waardepeildatum 1 januari 2019 tot uitgangspunt te nemen voor de waardevaststelling per waardepeildatum 1 januari 2020. De heffingsambtenaar heeft terecht de WOZ-waarde vastgesteld op basis van de vergelijkingsmethode.
5.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.
Is het gelijkheidsbeginsel van toepassing?
6. Belanghebbende heeft ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ten aanzien van gelijke gevallen kan sprake zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel indien (a) een begunstigend beleid wordt gevoerd dan wel (b) ten aanzien van een groep belastingplichtigen sprake is van een oogmerk tot begunstiging of (c) de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen gelijke gevallen heeft aangedragen. Voor zover belanghebbende doelt op de door hem pas ter zitting genoemde objecten is er geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 5 juni 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.