ECLI:NL:RBZWB:2023:3935
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de procedure rondom de mede-belanghebbende beschikking
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 juni 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2019 verzonden, waarin de waarde van de woning van belanghebbende op € 390.000 werd vastgesteld. Belanghebbende, die mede-eigenaar is van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de woning is vergeleken met referentieobjecten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de waarde van de woning correct is vastgesteld.
Belanghebbende heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de schending van rechtsbeginselen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de waardebeschikking gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.