ECLI:NL:RBZWB:2023:3935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
21/1545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de procedure rondom de mede-belanghebbende beschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 juni 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2019 verzonden, waarin de waarde van de woning van belanghebbende op € 390.000 werd vastgesteld. Belanghebbende, die mede-eigenaar is van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de woning is vergeleken met referentieobjecten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de waarde van de woning correct is vastgesteld.

Belanghebbende heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de schending van rechtsbeginselen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de waardebeschikking gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 februari 2021.
1.2.
Het voorafgaande traject is als volgt verlopen. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 juni 2020 aan belanghebbende een waarde-beschikking met de titel ‘mede belanghebbende beschikking’ voor het jaar 2019 toegezonden (hierna ook aangeduid als: beschikking B). De beschikking is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). De beschikking heeft betrekking op de woning van belanghebbende op het adres [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld per de datum van 1 januari 2018 (hierna: de waardepeildatum). De waarde is vastgesteld op € 390.000. Daartegen richten de beroepsgronden van belanghebbende.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De heffingsambtenaar heeft een aanvullend stuk ingediend op 29 maart 2023.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam], namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar]. Een afschrift van de (door)machtiging door de heer [gemachtigde] aan de heer [naam] is bijgevoegd bij deze uitspraak.
1.7.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en belanghebbende is herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om te reageren op het aanvullende stuk van de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Ter zitting hebben beide partijen ingestemd met het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting.
1.8.
De rechtbank heeft op 16 mei 2023 het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd binnen 6 weken.
1.9.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om andere belanghebbende(n) dan de in aanhef van deze uitspraak genoemde belanghebbende uit te nodigen voor de behandeling van deze zaak.

Feiten

2.
2.1.
Belanghebbende is mede-eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-één-kap woning met aanbouw, dakterras, garage en twee bergingen. De oppervlakte van de woning betreft 128 m2 en de grondoppervlakte bedraagt 650m2.
2.2.
De andere belanghebbende is [bewoner]. Aan [bewoner] is blijkens de stukken een waarde-beschikking voor het jaar 2019 gegeven met nummer [nummer] (hierna: beschikking A).
2.3.
Mede-belanghebbende Staats heeft – zo leidt de rechtbank uit de stukken af – ook een bezwaarprocedure doorlopen, maar dan gericht tegen beschikking A. De uitkomst van de betreffende procedure is de rechtbank niet bekend.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
3.
3.1.
Voor de volledigheid en duidelijkheid merkt de rechtbank het volgende op. De onderhavige beschikking (ofwel beschikking B) heeft betrekking op de ‘mede belanghebbende beschikking’ met ‘vordering nummer’ [nummer].
3.2.
Het oordeel is deze zaak heeft geen relatie met de beschikking A.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft aanleiding gezien op naam van belanghebbende [belanghebbende] een afzonderlijke beschikking vast te stellen. Daartegen kan, zoals ook is gebeurd, bezwaar en beroep worden ingesteld. In deze uitspraak wordt daarom een zelfstandige beoordeling gemaakt van de aannemelijkheid van de vastgestelde waarde zoals vastgesteld in beschikking B. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever dit zo beoogd met de invoering van de wettelijke mogelijkheid van het aanvragen van een ‘mede belanghebbende beschikking’. Het partijdebat in de stukken en ter zitting heeft voor een andere benadering ook geen aanleiding gegeven.
Beoordeling van de waarde van de woning
4.
4.1.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Belanghebbende bepleit een waarde van € 329.000. De heffingsambtenaar bepleit dat de vastgestelde waarde van € 390.000 juist, althans niet te hoog, is. In opdracht van de heffingsambtenaar heeft [heffingsambtenaar], taxateur, een taxatiematrix van de woning opgemaakt (hierna: de matrix). Het staat de heffingsambtenaar vrij om in beroep nieuwe bewijsmiddelen aan te dragen, waaronder de indiening van een matrix. De heffingsambtenaar heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
4.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [1]
4.3.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. Daartoe heeft de heffingsambtenaar gebruik gemaakt van de matrix waarin onder meer de woning is vergeleken met een aantal referentieobjecten, zijnde [object], [object], [object], te [plaats].
4.5.
De rechtbank overweegt dat de in de matrix genoemde referentieobjecten in [plaats] gelegen woningen betreffen. De referentieobjecten zijn binnen een jaar voor en een jaar na de waardepeildatum verkocht. De woning en de referentieobjecten zijn vergelijkbaar qua inhoud en hebben nagenoeg dezelfde indicaties. In de matrix zijn ook de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan de hand van de gegevensmatrix voldoende inzichtelijk gemaakt hoe met de verschillen tussen de genoemde woningen, met name op het gebied van doelmatigheid, onderhoud en voorzieningen, rekening is gehouden.
4.6.
Belanghebbende heeft niet op de matrix gereageerd. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat hetgeen wel is aangevoerd, betrekking heeft op (een) ander(e) beschikking(en). Dat leidt tot de vaststelling dat hetgeen door de heffingsambtenaar in zijn matrix is opgenomen, niet is betwist. Dat leidt tot de gevolgtrekking dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijstaak heeft voldaan.
4.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld.
Rechtsbeginselen
5. Belanghebbende stelt dat een aantal rechtsbeginselen geschonden zijn. De rechtbank oordeelt dat niet voldoende gemotiveerd is gesteld door belanghebbende welke rechtsbeginselen geschonden zijn en op grond waarvan sprake zou zijn van een schending.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat waardebeschikking B gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 7 juni 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.