ECLI:NL:RBZWB:2023:3942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2026 23_2027 en 23_2028
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschriften inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 juni 2023, gaat het om de beroepen van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar bezwaarschriften. Eiseres had op 6 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 30 augustus 2022, die betrekking had op de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twaalf weken heeft beslist, waardoor eiseres in haar recht is aangetast. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. Eiseres heeft de Belastingdienst op 16 februari 2023 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank draagt de Belastingdienst op om binnen zeven weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de bezwaarschriften. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook haar griffierecht van € 50,- vergoed en de proceskosten worden vastgesteld op € 418,50. De rechtbank benadrukt dat de zaken samenhangen en dat er slechts één dwangsom kan worden verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/2026, 23/2027 en 23/2028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel)
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op:
  • haar bezwaar van 6 oktober 2022 tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 30 augustus 2022 over de jaren 2010 en 2011 (BRE 23/2026);
  • haar bezwaar van 6 oktober 2022 tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 30 augustus 2022 over de jaren 2010 en 2011
(BRE 23/2027) en
- haar bezwaar van 6 oktober 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 30 augustus 2022 over de jaren 2008 en 2009
(BRE 23/2028).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de bezwaarschriften tegen de beschikkingen van 30 augustus 2022 ingediend op 6 oktober 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder heeft de termijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 14 februari 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op
16 februari 2023 in gebreke gesteld. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De beroepen zijn kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 5 mei 2023 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb primair gevraagd om een langere termijn tot 1 juli 2024. Verweerder heeft aangegeven dat eiseres meer heeft aan een behandeling van de aanvraag volgens de planning van de Belastingdienst/Toeslagen. Door de uiteenlopende jurisprudentie ontstaat rechtsongelijkheid. Een uniforme lijn is duidelijker en eerlijker voor de groep ouders als geheel. Om deze redenen verzoekt verweerder om de lijn uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [1] te volgen. Subsidiair verzoekt verweerder om een termijn van twintig weken, te rekenen vanaf de uitspraak van de rechtbank. Verweerder geeft aan deze tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige behandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan. Verweerder heeft verzocht om te bepalen dat deze termijn wordt verlengd met de periode waarin de herbeoordeling geen doorgang kan vinden door toedoen van eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen bezwaren. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de rechtbank Rotterdam [2] en de rechtbank Amsterdam [3] acht de rechtbank in dit geval een termijn van zeven weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift al enige tijd is verstreken. De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze termijn wordt verlengd met vertraging door toedoen van eiseres, zoals door verweerder verzocht. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding omdat een dergelijke bepaling te onbepaald is en geen duidelijkheid biedt aan partijen over de geldende termijn.
Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Bezwaarschriften kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat de zaken 23/2026, 23/2027 en 23/2028 zodanig met elkaar samenhangen dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. De rechtbank overweegt hierbij dat de drie bezwaarschriften zijn gericht tegen drie beschikkingen van dezelfde datum, namelijk
30 augustus 2022, die voortvloeien uit één aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over verschillende jaren. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Verder geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als op alle drie de bezwaarschriften van eiseres in de zaken 23/2026, 23/2027 en 23/2028 is beslist.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Het geschil heeft betrekking op het uitblijven van een besluit. Deze geschillen moeten volgens vaste rechtspraak als licht worden beschouwd. Daarom merkt de rechtbank de zaak als licht aan (wegingsfactor 0,5). Voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep worden de zaken 23/2026, 23/2027 en 23/2028 beschouwd als één zaak. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zeven weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een of meerdere besluiten op de bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 7 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
2.Uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3474.
3.Uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3204.