ECLI:NL:RBZWB:2023:3964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5014
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking IOAW-uitkering en terugvordering door gemeente Breda

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 25 augustus 2021, waarbij zijn IOAW-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 was ingetrokken en de reeds verstrekte uitkering was teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de zitting aanwezig was, maar dat het college vertegenwoordigd was door mr. S.S. Hyder.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser ontving een IOAW-uitkering, maar het college had zijn recht op uitkering ingetrokken op basis van een schending van de inlichtingenplicht. Eiser had niet alle gevraagde bankafschriften overgelegd, waardoor het college niet kon vaststellen wanneer eiser buiten Nederland verbleef. In een brief van 9 december 2022 heeft het college echter aangegeven dat het nu wel in staat is om het recht op uitkering vast te stellen, wat in strijd is met het eerdere besluit.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de intrekking van de IOAW-uitkering over bepaalde periodes betrof en herroept het besluit van 11 november 2020. De rechtbank gaf het college de opdracht om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen over de terugvordering van de uitkering. Tevens werd bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5014 IOAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (college).

Procesverloop

1.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 augustus 2021 (bestreden besluit).
1.2
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaak met nummer BRE 21/2140, op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens het college mr. S.S. Hyder en [vertegenwoordiger verweerder] . Eiser is -zonder voorafgaand bericht- niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontving een IOAW-uitkering van het college.
Met het besluit van 11 november 2020 heeft het college eisers recht op uitkering ingetrokken over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019. Daarbij is de aan eiser over die periode verstrekte uitkering van hem teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 november 2020 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden doordat hij niet alle gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. Daardoor valt niet precies vast te stellen wanneer eiser buiten Nederland heeft verbleven en kan zijn recht op uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 niet worden vastgesteld.
3.1
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een brief van het college van 9 december 2022 bevindt, waarin het college zich op het standpunt stelt dat hij thans wel in staat is om eisers recht op IOAW-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 vast te stellen. Volgens het college heeft eiser in de periode van 2 januari 2019 tot en met 23 april 2019 en in de periode van 11 oktober 2019 tot en met 31 oktober 2019 in het buitenland verbleven. Volgens het college dient over deze twee periodes het recht op uitkering te worden ingetrokken en dient de over die periodes aan eiser verstrekte uitkering te worden teruggevorderd. Het college neemt in deze brief -die dateert van na het bestreden besluit- een ander standpunt in dan hij in het bestreden besluit heeft ingenomen.
3.2
De rechtbank leidt uit wat eiser in zijn aanvullend beroepschrift van 22 februari 2013 heeft gesteld af dat hij erkent dat hij over de periode van 2 januari 2019 tot en met 23 april 2019 en van 11 oktober 2019 tot en met 31 oktober 2019 geen recht had op uitkering.
3.3
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit betekent dat beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover het ziet op de intrekking van eisers recht op IOAW-uitkering over 1 januari 2019 en over de periode van 24 april 2019 tot en met 10 oktober 2019. Omdat het besluit tot terugvordering als ondeelbaar moet worden beschouwd, zal de rechtbank het bestreden besluit ook vernietigen voor zover het de terugvordering betreft. Tevens ziet de rechtbank aanleiding het besluit van 11 november 2020 te herroepen voor zover het betreft de intrekking van eisers recht op IOAW-uitkering over 1 januari 2019 en over de periode van 24 april 2019 tot en met 10 oktober 2019.
3.4
Gelet op het vorenstaande heeft het college ten onrechte de over de periode van
1 januari 2019 en over de periode van 24 april 2019 tot en met 10 oktober 2019 aan eiser verstrekte IOAW-uitkering van hem teruggevorderd. Wel is terecht de aan eiser over de periode van 2 januari 2019 tot en met 23 april 2019 en over de periode van 11 oktober 2019 tot en met 31 oktober 2019 verstrekte IOAW-uitkering van hem teruggevorderd. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3.5
Het college zal een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag moeten maken over de periode van 2 januari 2019 tot en met 23 april 2019 en over de periode van 11 oktober 2019 tot en met 31 oktober 2019. De rechtbank heeft onvoldoende financiële gegevens om in zoverre zelf in de zaak te voorzien. Nu het daarbij nog slechts gaat om een financiële uitwerking, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus en zal hij het college op dit punt een opdracht geven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het
ziet op de intrekking van eisers recht op IOAW-uitkering over 1 januari 2019 en over de periode van 24 april 2019 tot en met 10 oktober 2019 en op de terugvordering;
- herroept het besluit van 11 november 2020 voor zover het betreft de intrekking van eisers recht op IOAW-uitkering over 1 januari 2019 en over de periode van 24 april 2019 tot en met 10 oktober 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het
vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt het college op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het
bezwaar te nemen over de terugvordering;
- bepaalt dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 8 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.