ECLI:NL:RBZWB:2023:40

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
9075994_E04012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Ides Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een tweedehands auto en non-conformiteit met bewijsopdracht voor de verkoper

In deze bodemzaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de consumentenkoop van een tweedehands auto centraal. De eiser, vertegenwoordigd door mr. L.W. van de Wetering, heeft de gedaagde aangesproken op non-conformiteit van de auto, die bij aflevering niet voldeed aan de overeenkomst. De gedaagde was toegelaten om te bewijzen dat de afvoerleidingen van de auto niet verstopt waren ten tijde van de aflevering. Tijdens het getuigenverhoor op 7 oktober 2022 zijn twee getuigen gehoord, maar de kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht. De verklaringen van de getuigen waren onvoldoende om aan te tonen dat de afvoerleidingen niet verstopt waren op het moment van aflevering op 29 juli 2020.

De kantonrechter concludeert dat de auto bij aflevering niet aan de overeenkomst voldeed, wat leidt tot een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. De eiser heeft de gedaagde per brief van 6 november 2020 in gebreke gesteld en de overeenkomst op 21 december 2020 rechtsgeldig ontbonden. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser toe, waaronder de terugbetaling van de koopsom van € 31.000,00, de kosten van de autoverzekering en wegenbelasting, deskundigenkosten, en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 9075994 \ CV EXPL 21-1052
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.W. van de Wetering,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 januari 2022;
- de op 18 februari 2022 ontvangen productie van [gedaagde] ;
- het proces-verbaal getuigenverhoor van 7 oktober 2022;
- de e-mail van [eiser] van 24 oktober 2022;
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiser] ;
- de antwoordconclusie met producties van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij wat is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 26 januari 2022 (hierna: het tussenvonnis).
Bewijsopdracht
2.2.
In het tussenvonnis is [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat de afvoerleidingen niet verstopt waren ten tijde van de aflevering van de auto. [gedaagde] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) als getuigen te laten horen op 7 oktober 2022.
Bewijswaardering
2.3.
[eiser] stelt zich in de conclusie na getuigenverhoor op het standpunt dat [gedaagde] niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht. [naam 1] heeft verklaard dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de afvoerleidingen en ook niet naar de goten. Daarnaast heeft hij nog specifiek verklaard dat hij in de periode van 3 juni 2020 tot en met 29 juli 2020 niet naar de auto heeft gekeken. [naam 2] heeft verklaard dat hij niets kan verklaren over de vraag of de afvoerleidingen wel of niet verstopt waren. De conclusie hiervan is volgens [eiser] dat zijn vorderingen volledig toewijsbaar zijn.
2.4.
Volgens [gedaagde] kan uit de verklaring van [naam 1] in combinatie met diens expertiseverslag van 16 februari 2022 de conclusie getrokken worden dat de afvoerleidingen ten tijde van de importprocedure niet verstopt waren. [naam 1] heeft niet direct de afvoerleidingen gecontroleerd, maar heeft wel geconcludeerd dat er geen nevenschade (zoals schimmel, vocht of waterschade) aanwezig was. Het bestaan van deze schade was onoverkomelijk wanneer de afvoer wel verstopt was geweest, aldus [gedaagde] .
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht en legt hierna uit waarom.
2.6.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter al geoordeeld dat:
het feit dat de rapportages van [naam 1] Expertise en RDW geen melding maken van waterschade of verstopte afvoerleidingen, niet zonder meer met zich meebrengt dat dit betekent dat de afvoerleidingen ook daadwerkelijk door hen zijn onderzocht; en
al zou dat wel het geval zijn geweest, hieruit ook niet zonder meer volgt dat dit op het moment van aflevering – 29 juli 2020 – ook het geval was omdat beide keuringen dateren van begin juni 2020.
De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat die verklaringen onvoldoende zijn als bewijs dat de afvoerleidingen niet verstopt waren ten tijde van de aflevering van de auto.
2.7.
[naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor expliciet verklaard dat hij:
geen onderzoek heeft gedaan naar de afvoerleidingen of de goten;
de auto niet onderzocht heeft tussen 3 juni 2020 en 29 juli 2020.
2.8.
[naam 2] heeft vervolgens verklaard dat hij niets kan verklaren over de bewijsopdracht en meer specifiek dat hij niet kan verklaren of de afvoerleidingen wel of niet verstopt waren.
2.9.
De kantonrechter merkt op dat het tussen partijen geen punt van discussie is dat er op 29 juli 2020 geen vocht- of schimmelschade is gezien en dat dit – nog belangrijker – ook geen onderdeel uitmaakt van de bewijsopdracht: [gedaagde] moest niet bewijzen dat er geen vocht- of schimmelschade zichtbaar was op 29 juli 2020. [gedaagde] moest bewijzen dat de afvoerleidingen op 29 juli 2020 niet verstopt waren en dat is hem met de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] niet gelukt.
2.10.
[naam 1] heeft de auto niet vlak vóór 29 juli 2020 onderzocht en daarnaast heeft hij tijdens zijn onderzoek – van dus bijna twee maanden daarvoor – de afvoerleidingen ook niet onderzocht. [naam 1] heeft in zijn algemeenheid aangegeven dat dergelijke verstoppingen heel snel kunnen ontstaan, maar dat wil niet zeggen dat dat hier ook het geval is geweest. [naam 2] kan helemaal niets verklaren over de afvoerleidingen. Dit betekent dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] niet tot bewijs kunnen leiden. [gedaagde] heeft dus niet bewezen dat de afvoerleidingen op 29 juli 2020 niet verstopt waren.
2.11.
Nu [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van het bewijs staat tussen partijen vast dat de auto bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde (zie r.o. 3.6. van het tussenvonnis). De kantonrechter kan zich voorstellen dat dit een onbevredigende uitkomst is voor [gedaagde] . De wetgever heeft echter gekozen voor dit bewijsvermoeden bij consumentenkoop ter bescherming van de consument en waarbij het belang van de consument dus prevaleert.
2.12.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat [eiser] eigenlijk nog in de gelegenheid gesteld had moeten worden om bij akte te reageren op de producties die [gedaagde] bij zijn antwoordconclusie heeft overgelegd. Nu de kantonrechter van oordeel is dat [gedaagde] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd en de inhoud van voormelde producties daar (ook) geen verandering in brengt, vragen deze producties niet om een reactie van [eiser] . Een reactie hierop is dus niet geboden gelet op het beginsel van hoor en wederhoor of een goede instructie van de zaak, reden waarom [eiser] hiertoe niet is toegelaten.
Is de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden?
2.13.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden. Uit rechtsoverweging 2.11. blijkt dat de auto bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde en dus dat hiermee sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. [eiser] heeft [gedaagde] per brief van 6 november 2020 in gebreke gesteld. Aangezien [gedaagde] geen standpunt heeft ingenomen over het verzuim, is het verzuim geen geschilpunt tussen partijen en was [eiser] bevoegd de overeenkomst te ontbinden. Dit heeft [eiser] per brief van 21 december 2020 gedaan.
2.14.
Het voorgaande betekent dat [eiser] de koopovereenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig heeft ontbonden op 21 december 2020. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen. Door de ontbinding van de koopovereenkomst zijn er over en weer ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan. [gedaagde] is gehouden tot terugbetaling van de koopsom van de auto aan [eiser] . [eiser] moet op zijn beurt de auto aan [gedaagde] teruggeven. De conclusie hiervan is dat ook de vordering van [eiser] tot betaling van € 31.000,00 door [gedaagde] wordt toegewezen. De gevorderde wettelijk rente over dit bedrag zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
Verzekeringspremies en wegenbelasting
2.15.
[eiser] heeft ook betaling van de maandelijkse premie van de autoverzekering gevorderd en de kosten van wegenbelasting. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat deze kosten gevorderd worden vanaf 2 november 2020 in plaats van 29 juli 2020, omdat hij pas vanaf 2 november 2020 geen gebruik meer heeft kunnen maken van de auto. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
2.16.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] deze kosten terecht gevorderd heeft. [eiser] heeft de auto vanaf 2 november 2020 niet meer kunnen gebruiken, maar moest de verzekeringspremies en de wegenbelasting wel nog betalen. De kantonrechter zal deze kosten echter niet toewijzen tot en met de dag waarop de auto is gevrijwaard
door[gedaagde] , omdat het vrijwaren van de auto een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Onderdeel van de ongedaanmakingsverplichtingen is ook dat beide partijen meewerken aan het vrijwaren van de auto, zodat de auto weer op naam komt te staan van [gedaagde] en [eiser] een vrijwaringsbewijs krijgt. De kantonrechter vertrouwt erop dat partijen hierover in onderling overleg afspraken kunnen maken en zal de vorderingen daarom toewijzen tot en met de dag waarop de auto is gevrijwaard (dus zonder “
door [gedaagde]”).
Deskundigenkosten
2.17.
[eiser] vordert een bedrag van € 80,04 aan deskundigenkosten. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [eiser] de factuur van Renova overgelegd. Volgens [eiser] heeft hij deze kosten gemaakt in het kader van het vaststellen van de aansprakelijkheid en de schade (op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW). [gedaagde] heeft de deskundigenkosten niet betwist en de gevorderde wettelijk rente over dit bedrag ook niet weersproken. Deze vordering komt de kantonrechter ook niet onredelijk voor en zal daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.18.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Uit rechtsoverweging 2.14. blijkt dat de hoofdsom toewijsbaar is tot een bedrag van € 31.000,00. Aan de wettelijke eisen voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. [gedaagde] heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd.
2.19.
[eiser] heeft geen specifiek bedrag gevorderd, maar heeft verwezen naar het Besluit voor vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten worden begroot conform dit besluit. Bij een hoofdsom tot en met
€ 200.000,00 geldt een toepasselijk percentage van € 875,00 + 1% over (hoofdsom -
€ 10.000,00). De kantonrechter zal de incassokosten daarom toewijzen tot voornoemd wettelijk tarief à € 1.085,00.
Proceskosten
2.20.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,83
- griffierecht
507,00
- salaris gemachtigde
1.494,00
(3,00 punten × € 498,00)
Totaal
2.104,83
2.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] met betrekking tot de auto rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 31.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 december 2020, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 142,10 per maand ter zake de door [eiser] betaalde en te betalen verzekeringspremie vanaf 2 november 2020 tot en met de dag waarop de auto is gevrijwaard,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 88,00 per maand ter zake de door [eiser] betaalde en te betalen wegenbelasting vanaf 2 november 2020 tot en met de dag waarop de auto is gevrijwaard,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 80,04 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 februari 2021, tot de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.085,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.104,83,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde,
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ides Peeters en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.