ECLI:NL:RBZWB:2023:4003

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
10344669 CV EXPL 23-465
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding en proceskosten door Q-Park na vermeend treintje rijden door gedaagde

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Q-Park Operations Netherlands B.V. en een gedaagde partij, hierna aangeduid als [gedaagde01]. Q-Park vorderde betaling van een bedrag van € 475,52, bestaande uit een tarief voor een verloren parkeerticket en een aanvullende schadevergoeding, na de gedaagde te hebben beschuldigd van 'treintje rijden' bij het verlaten van een parkeergarage. De gedaagde heeft betwist dat hij in strijd met de algemene voorwaarden heeft gehandeld, en stelde dat hij het verschuldigde parkeergeld had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde inderdaad het parkeergeld had betaald voordat hij de parkeerfaciliteit verliet, waardoor de vordering van Q-Park tot betaling van het tarief voor de verloren kaart niet kon slagen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gedaagde wel degelijk in strijd had gehandeld met de voorwaarden van Q-Park door zonder geldig parkeerbewijs de parkeerfaciliteit te verlaten. De rechtbank heeft de aanvullende schadevergoeding van € 325,52 toegewezen, maar de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van Q-Park, die op € 589,99 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10344669 CV EXPL 23-465
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Q-Park,
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding van 7 februari 2023 met producties;
  • De conclusie van antwoord met productie;
  • De conclusie van repliek met productie;
  • De conclusie van dupliek.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Q-Park is exploitant van onder meer parkeergarage Amsterdam Byzantium (hierna: de parkeerfaciliteit).
2.2
Op 23 oktober 2022 is het voertuig met [kenteken01] , welke op die datum op naam stond van [gedaagde01] , de parkeerfaciliteit binnengereden middels het accepteren van een parkeerticket. Hierdoor is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen.
2.3
Bij iedere ingang van de parkeerfaciliteiten van Q-Park worden voorafgaand aan het naar binnen rijden de geldende tarieven en de (toepasselijkheid van de) algemene voorwaarden van Q-Park conform de wettelijke vereisten kenbaar gemaakt door middel van een informatiebord.
2.4
In de algemene voorwaarden van Q-Park is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 5.5: Het met een Motovoertuig verlaten van de Parkeerfaciliteit zonder gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd Parkeerbewijs is onder geen beding toegestaan.
(…)
Artikel 5.7: Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde Parkeergeld met het Motorvoertuig verlaten van de Parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de Klant direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan.
Artikel 5.8: Indien Q-Park een gebruik van de Parkeerfaciliteit in strijd met het bepaalde in artikel 5.5 of 5.7 van deze Voorwaarden constateert, is de Klant het door Q-Park voor de betreffende Parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” zoals vermeld bij de inrit van de Parkeerfaciliteit verschuldigd, vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 325,52 (prijspeil 2021). Q-Park heeft het recht daarnaast en daarenboven overige daadwerkelijk geleden (gevolg)schade te vorderen. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om het werkelijke parkeergeld in rekening te brengen mocht dat hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.”
2.5
Het tarief ‘verloren kaart’ staat vermeld op het informatiebord bij de ingang van de parkeerfaciliteit en bedraagt € 150,00.
2.6
Het parkeermanagementsysteem en de camera’s van Q-Park hebben geregistreerd dat het voertuig van [gedaagde01] de parkeerfaciliteit op 23 oktober 2022 rond 16:25 uur weer heeft verlaten door achter een voorganger onder de slagboom door te rijden, zonder gebruik te maken van het parkeerticket.
2.7
Bij brief van 11 november 2022 heeft Q-Park [gedaagde01] aangemaand een bedrag van € 475,52 te betalen, bestaande uit het tarief ‘verloren kaart’ van € 150,00 en € 325,52 aan aanvullende schadevergoeding. Dit heeft [gedaagde01] niet gedaan.

3.Het geschil

3.1
Q-Park vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 475,52 aan hoofdsom en € 71,33 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2
Haar vordering baseert Q-Park op de tussen partijen van toepassing verklaarde algemene voorwaarden. [gedaagde01] heeft in strijd gehandeld met artikel 5.5 en/of artikel 5.7 van die voorwaarden en moet daarom op grond van artikel 5.8 het tarief ‘verloren kaart’ van € 150,00 en een schadevergoeding van € 325,52 betalen. De schade van Q-Park bestaat onder andere uit geleden omzetderving, gemaakte kosten, uitgevoerde werkzaamheden, reeds gedane en toekomstige investeringen en ingeschakelde derden. Ook gaat van de schadevergoeding volgens Q-Park een preventieve werking uit ten aanzien van het ‘treintje rijden’. [gedaagde01] heeft het verschuldigde bedrag niet betaald.
3.3
[gedaagde01] voert verweer tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen dan wel matigen. Hiertoe voert [gedaagde01] het volgende aan.
[gedaagde01] heeft het verschuldigde parkeergeld van € 30,00 betaald aan de betaalautomaat in de parkeerfaciliteit. Artikel 5.7 van de algemene voorwaarden heeft hij dus niet geschonden. Verder verkeerde [gedaagde01] in de veronderstelling dat de parkeerfaciliteit gebruik maakte van kentekenherkenning. In Noord-Brabant, waar [gedaagde01] regelmatig gebruik maakt van parkeerfaciliteiten, is dat vaak het geval. De slagboom bleef na het uitrijden van zijn voorganger, ondanks de afstand tussen de voertuigen openstaan, waardoor [gedaagde01] bevestigd werd in zijn gedachte dat hij zijn parkeerticket niet hoefde in te voeren. Gelet op de afstand tussen de voertuigen betwist [gedaagde01] dat er sprake is van ‘treintje rijden’. [gedaagde01] vindt het onredelijk dat onder deze omstandigheden een dergelijk hoge boete aan hem wordt opgelegd.

4.De beoordeling

4.1
Het geschil tussen partijen spitst zich allereerst toe op de vraag of [gedaagde01] zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld de parkeerfaciliteit heeft verlaten, als bedoeld in artikel 5.7 van de algemene voorwaarden.
4.2
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde01] voldoende aangetoond dat hij het verschuldigde parkeergeld heeft betaald voordat hij de parkeerfaciliteit is uitgereden. [gedaagde01] heeft het parkeerticket van 23 oktober 2023 en het betaalbewijs van het parkeergeld van
€ 30,00 als productie bij de conclusie van antwoord in het geding gebracht. Uit deze stukken blijkt dat het parkeerticket rond 16:20 uur is betaald. Volgens Q-Park is [gedaagde01] om ongeveer 16:25 uur uitgereden. Door Q-Park is onvoldoende weersproken dat de betaling van 16:20 uur ziet op het voertuig en de parkeerkosten van [gedaagde01] . Nu [gedaagde01] niet verplicht is om het parkeergeld van zijn eigen bankrekening te betalen, doet het niet ter zake dat, zoals Q-Park stelt, op het betaalbewijs geen bankrekeningnummer op naam van [gedaagde01] staat vermeld.
4.3
Nu voldoende vast is komen te staan dat het verschuldigde parkeergeld door [gedaagde01] is betaald voordat hij de parkeerfaciliteit heeft verlaten, kan het beroep van Q-Park op artikel 5.7 van de algemene voorwaarden niet slagen. In dit artikel is namelijk uitdrukkelijk bepaald dat er sprake moet zijn van “het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde Parkeergeld met het Motorvoertuig verlaten van de Parkeerfaciliteit”. Daarvan is dus geen sprake.
4.4
In dit kader is verder van belang dat Q-Park in punt 8 van haar conclusie van repliek aangeeft haar eis tot betaling van het tarief ‘verloren kaart’ van € 150,00 op het gevorderde in mindering te brengen, indien komt vast te staan dat [gedaagde01] de parkeerkosten heeft betaald. Reeds gelet op het voorgaande komt de vordering tot betaling van het tarief ‘verloren kaart’ ter hoogte van € 150,00 niet voor toewijzing in aanmerking.
4.5
Het geschil tussen partijen ziet voorts op de vraag of [gedaagde01] in strijd heeft gehandeld met artikel 5.5 van de algemene voorwaarden, in welk geval hij de gevorderde vergoeding ingevolge artikel 5.8 verschuldigd zou zijn. Volgens Q-Park heeft [gedaagde01] zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs treintje rijdend de parkeerfaciliteit verlaten. [gedaagde01] betwist uitdrukkelijk het treintje rijden en voert aan dat hij vanwege de omhoog staande slagboom veronderstelde dat hij, zoals gebruikelijk bij meerdere Q-Park garages, door kentekenherkenning, zonder invoer van zijn parkeerticket, de parkeerfaciliteit mocht verlaten.
4.6
Gezien de door Q-Park overgelegde video op dvd is, naar het oordeel van de kantonrechter, voldoende komen vast te staan dat [gedaagde01] heeft gehandeld in strijd met artikel 5.5 van de algemene voorwaarden. Uit de beelden komt naar voren dat drie verschillende auto’s direct na elkaar de parkeerfaciliteit verlaten. [gedaagde01] bestuurt de derde auto. De eerste auto stopt bij de terminal, de bestuurder voert een parkeerticket in, waarna de slagboom omhoog gaat, de auto de parkeerfaciliteit verlaat en de slagboom weer direct omlaag gaat. Direct aansluitend stopt de tweede auto bij de terminal, ook deze bestuurder voert een parkeerticket in, waarna de slagboom omhoog gaat en de auto de parkeerfaciliteit verlaat. Terwijl de slagboom naar beneden beweegt, rijdt [gedaagde01] kort achter deze tweede auto aan en verlaat zonder te stoppen, en daarmee zonder de parkeerticket in te voeren, de parkeerfaciliteit. Daaruit blijkt voldoende van treintje rijden. Het verweer van [gedaagde01] dat hij meende dat sprake was van kentekenherkenning, waarbij invoer van een ticket niet nodig is omdat de slagboom bij het uitrijden gelijk open gaat of open blijft staan, kan reeds op basis de videobeelden niet worden gevolgd. Uit die beelden blijkt immers duidelijk dat, anders dan [gedaagde01] aanvoert, de slagboom na de voorganger van [gedaagde01] niet open ging of open bleef staan, maar duidelijk aan te dalen was. [gedaagde01] heeft dan ook gehandeld in strijd met artikel 5.5 van de algemene voorwaarden, zodat thans de vraag voorligt of [gedaagde01] de in artikel 5.8. van de algemene voorwaarden bedoelde aanvullende schadevergoeding verschuldigd is.
4.7
[gedaagde01] is consument, of wordt vermoed consument te zijn. De kantonrechter moet daarom op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08) en de Hoge Raad (13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691) ambtshalve beoordelen of artikel 5.8 in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn). Indien wordt vastgesteld dat het beding oneerlijk is, dient het ambtshalve te worden vernietigd.
4.8
Q-Park heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedingen niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn. Q-Park heeft daarbij gewezen op de schade die zij lijdt als gevolg van het treintje rijden of van het uitrijden zonder parkeerticket. De aanvullende schadevergoeding is ook bedoeld om gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers in en buiten de parkeerfaciliteit tegen te gaan. Voor de preventieve werking van de boete is het nodig dat deze zodanig hoog is dat parkeerders worden geprikkeld om de regels na te leven. De bedongen schadevergoeding wordt in meerdere uitspraken door rechters als niet oneerlijk gezien in de zin van de Richtlijn en de kantonrechter sluit zich daarbij aan. De door Q-Park gevorderde aanvullende schadevergoeding van € 325,52 is daarom toewijsbaar. De kantonrechter ziet geen aanleiding om deze vordering met toepassing van artikel 6:94 BW te matigen.
4.9
Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten van € 71,33 overweegt de kantonrechter als volgt. Het verzuim van [gedaagde01] is, anders dan Q-Park betoogt, niet direct ingetreden nadat hij de parkeerfaciliteit zonder te betalen heeft verlaten. In het voorgaande heeft de kantonrechter namelijk al vastgesteld dat [gedaagde01] wel had betaald. Het verzuim van [gedaagde01] is dus pas ingetreden na het verstrijken van de betaaltermijn die bij brief van 11 november 2022 is gesteld. Volgens Q-Park moet de brief van 11 november 2022 tevens worden gezien als een aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Dit maakt dat [gedaagde01] niet in verzuim verkeerde op het moment dat de aanmaning werd verstuurd. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.1
De wettelijke rente wordt, in lijn met het voorgaande, slechts toegewezen over de aanvullende schadevergoeding ter hoogte van € 325,52 vanaf de dag dat het verzuim is ingetreden.
4.11
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten, waaronder de nakosten, worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Q-Park als volgt vastgesteld:
- griffierecht
322,00
- explootkosten
107,99
- salaris gemachtigde
160,00
(2,00 punten × € 80,00)
- totaal
589,99
4.12
De kantonrechter begroot de na dit vonnis te maken kosten op € 40,00 aan salaris gemachtigde als [gedaagde01] niet vrijwillig binnen 14 dagen na aanschrijving van Q-Park volledig aan dit vonnis voldoet.

5.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Q-Park te betalen een bedrag van € 325,52 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het verzuim is ingetreden tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van Q-Park tot dit vonnis vastgesteld op € 589,99, daarin begrepen een bedrag van € 160,00 aan salaris voor de gemachtigde van Q-Park;
wijst de vorderingen van Q-Park voor het overige af;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.