ECLI:NL:RBZWB:2023:4077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 20_8691
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake bijstandsuitkering en terugvordering van bijstand met betrekking tot onroerend goed in het buitenland

In deze zaak hebben eisers, die bijstandsuitkeringen ontvingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, beroep ingesteld tegen een besluit van 3 september 2020. Dit besluit betrof de afwijzing van hun verzoek om herziening van de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 21 juni 2011 tot en met 31 augustus 2014. De rechtbank heeft op 25 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Cakal, en het college werd vertegenwoordigd door mr. A.D.M. Rombouts.

Eisers stelden dat er nieuwe feiten waren, namelijk twee taxatierapporten van Vastgoedexpertise BV, die volgens hen als nieuw feit moesten worden aangemerkt op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ze voerden aan dat de vermogensberekening door het college onjuist was en dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het terugvorderingsbedrag had moeten matigen. De rechtbank oordeelde dat het college bij de afwijzing van het herzieningsverzoek niet zorgvuldig had gehandeld en dat het bestreden besluit evident onredelijk was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die op € 1.674,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten en openbaar gemaakt op 13 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8691 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser1] en [eiser2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 3 september 2020 (bestreden
besluit).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 mei 2023. Eiser is
verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D.M. Rombouts.

Overwegingen

1. Eisers ontvingen een bijstandsuitkering van het college. In het kader van het project
‘Vermogen in het buitenland’ is onderzoek gedaan naar het vermogen van eisers. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat eiser sinds 21 juni 2011 in het bezit is van een aantal onroerende goederen in Turkije.
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft het college het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 21 juni 2011 tot en met 31 augustus 2014. Bij besluit van 21 oktober 2014 is door het college de over de periode van 21 juni 2011 tot en met 31 augustus 2014 verstrekte bijstandsuitkering van eisers teruggevorderd tot een bedrag van € 63.479,18.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 december 2014 zijn deze bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van 13 mei 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:3033) is het hiertegen ingediende beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2014 vernietigd voor zover daarbij wordt uitgegaan van de waardebepaling van het onroerend goed van eisers door advocaat Gürdal en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 december 2014 in stand blijven. Eisers hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
Op 4 maart 2020 hebben eisers een herzieningsverzoek ingediend bij het college. Dit verzoek ziet op de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 21 juni 2011 tot en met 31 augustus 2014.
Bij besluit van 30 april 2020 (primaire besluit) is het verzoek van eisers door het college afgewezen.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben in beroep twee taxatierapporten van [vastgoedexpertise bv] . Vastgoedexpertise BV
overgelegd. Volgens eisers dienen deze rapporten als nieuw feit/omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden aangemerkt. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat er sprake is van evidente onredelijkheid aan de zijde van het college. Zij verwijzen hierbij naar de hiervoor genoemde rapporten van [vastgoedexpertise bv] . Vastgoedexpertise BV. Voorts merken zij in dit verband op dat de vermogensberekening onjuist is toegepast. Volgens eisers matigt de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het terugvorderingsbedrag tot het bedrag van de overschrijding. Ook al zou het rapport van Gürdal in acht worden genomen, dan had dit nimmer tot een terugvorderingsbedrag kunnen leiden van € 63.479,18.
3. Bij het bestreden besluit heeft het college bij de afwijzing van het verzoek om herziening
beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is (zie de uitspraken van de CRVB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
Niet meer in geschil is dat de uitspraken van de CRvB van 12 december 2017 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2017:4324) niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. Met betrekking tot de door eiser in beroep overgelegde taxatierapporten van [vastgoedexpertise bv] . Vastgoedexpertise BV stelt de rechtbank vast dat daaromtrent in het bestreden besluit geen beslissing kon worden genomen zodat de rechtbank reeds daarom aan deze rapporten voorbijgaat.
Gelet op het vorenstaande kan de verwijzing naar de oorspronkelijke besluiten de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel dragen.
Bij de beoordeling door de bestuursrechter of de afwijzing van het verzoek om terug te komen van besluiten evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of de oorspronkelijke besluiten onredelijk of onjuist zijn. Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106. Dat neemt niet weg dat bij de beoordeling van de vraag of de afwijzing van het verzoek evident onredelijk is, de omstandigheid dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn, betrokken kan worden.
Met betrekking tot het standpunt van eisers dat er sprake is van evidente onredelijkheid gelet op de door hen in beroep overgelegde taxatierapporten overweegt de rechtbank dat daarover in het bestreden besluit geen beslissing kon worden genomen zodat reeds daarom deze grief geen doel treft.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat er sprake is van evidente onredelijkheid en dat de terugvordering -gelet op jurisprudentie van de CRvB- beperkt had moeten worden tot het bedrag van de overschrijding stelt de rechtbank vast dat in het bestreden besluit niet op deze stelling is ingegaan. Door het college is enkel gesteld dat er geen sprake is van een novum als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Het bestreden besluit is in zoverre derhalve genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het college zal
worden opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal moeten worden betrokken de uitspraak van de CRvB van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2794 (rechtsoverweging 4.12.1. e.v.).
5. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het college het door eisers betaalde
griffierecht te vergoeden. Ook zal de rechtbank het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eisers te vergoeden;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 13 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.