ECLI:NL:RBZWB:2023:4096

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5081
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een WIA-uitkering en de toegenomen beperkingen van de eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om geen toegenomen beperkingen aan te nemen, beoordeeld. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV beëindigde deze per 29 november 2022, na te hebben geconcludeerd dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was ten opzichte van de eerdere beoordeling per 1 maart 2020. Eiser had in eerste instantie een WIA-uitkering gekregen met ingang van 21 oktober 2021, maar het UWV stelde later vast dat hij op die datum niet arbeidsongeschikt was. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn beperkingen eerder zijn toegenomen en dat de ingangsdatum van zijn uitkering niet correct is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen toename van beperkingen is en dat de beëindiging van de WIA-uitkering correct is uitgevoerd. Eiser heeft geen medische onderbouwing kunnen aanleveren die zijn stellingen ondersteunt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een onafhankelijke medische deskundige af, omdat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De rechtbank benadrukt dat de FML van 9 september 2022 geen toename van beperkingen laat zien ten opzichte van eerdere beoordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5081 WIA

uitspraak van 14 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Klootwijk,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om geen toegenomen beperkingen aan te nemen, zodat hem geen uitkering toekomt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 2 maart 2022 (primair besluit) in eerste instantie vanwege toegenomen beperkingen aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 21 oktober 2021 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Met het besluit van 28 september 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser – gericht tegen de ingangsdatum van zijn WIA-uitkering – ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich alsnog op het standpunt gesteld dat eiser op 21 oktober 2021 niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WIA en heeft daarom bij het bestreden besluit eisers WIA-uitkering beëindigd met ingang van 29 november 2022.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en, als gemachtigde van het UWV, [naam vertegenwoordiger] .
1.4
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als orderpicker voor gemiddeld 33,79 uur per week. Op 17 mei 2017 is hij, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, voor die werkzaamheden uitgevallen als gevolg van psychische klachten. Het UWV heeft eiser met ingang van 17 mei 2017 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en die uitkering bij besluit van 30 januari 2020 per 1 maart 2020 beëindigd omdat eiser toen minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Over die beëindiging van eisers WIA-uitkering per 1 maart 2020 loopt op dit moment een hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
2.2
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser naar aanleiding van zijn melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van 12 november 2021, een uitkering ingevolge de WIA toegekend per 21 oktober 2021.
Eiser heeft daartegen bij het UWV bezwaar gemaakt omdat zijns ziens de ingangsdatum niet 21 oktober 2021 moet zijn, maar 1 maart 2020.
Daarop heeft het UWV bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en de WIA-uitkering beëindigd met ingang van 29 november 2022. Dit omdat eiser per 21 oktober 2021 en op de datum van de hoorzitting (18 juli 2022) niet toegenomen arbeidsongeschikt wordt geacht ten opzichte van zijn belastbaarheid op de datum van de intrekking van zijn eerdere WIA-uitkering, 1 maart 2020.
De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft
aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
De rechtbank stelt eerst vast over welke periode in deze uitspraak een beslissing moet worden genomen. Tijdens de zitting bleek namelijk dat het beroep van eiser tweeledig is. Enerzijds bepleit hij dat de ingangsdatum van de uitkering (veel) eerder moet zijn gelegen dan 21 oktober 2021. Anderzijds komt hij op tegen de beëindiging per 29 november 2022 van de bij het primaire besluit toegekende WIA-uitkering.
Voor zover eiser bepleit dat zijn toegenomen beperkingen moeten worden beoordeeld per 1 maart 2020, volgt de rechtbank hem daarin niet. Allereerst heeft eiser bij zijn melding van toegenomen beperkingen niet gesteld vanaf welke datum zijn beperkingen zijn toegenomen. Daarnaast komt zijn beroep er dan feitelijk op neer dat hij het beëindigen van zijn uitkering per 1 maart 2020 bestrijdt. Daarover loopt echter al een hoger beroepsprocedure, zodat de rechtbank zich daarover niet zal uitlaten. Daarnaast heeft eiser geen medische onderbouwing aangeleverd die aanleiding geeft te veronderstellen dat de datum van de gestelde toename van arbeidsongeschiktheid die oorspronkelijk heeft geleid tot toekenning van de uitkering per 21 oktober 2021, onjuist is gekozen. Ook tijdens de zitting kon eiser niet duiden per welke andere datum tussen 1 maart 2020 en 21 oktober 2021 zijn beperkingen zouden zijn toegenomen, zodat de in deze procedure te beoordelen periode aanvangt op 21 oktober 2021. Vervolgens heeft eiser geen belang bij een beoordeling over de periode 21 oktober 2021 tot 29 november 2022, omdat aan hem over die periode een WIA-uitkering is toegekend die, gelet op de wettelijke voorschriften, niet zal worden teruggevorderd.
Daarmee beperkt het belang van eiser bij de beoordeling van het bestreden besluit zich tot het oordeel over de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 29 november 2022. Daarom zal de rechtbank zich in deze ook daartoe beperken.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser extra medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 21 oktober 2021 (en 18 juli 2022) niet is toegenomen ten opzichte van die op 1 maart 2020 en dat het UWV daarom met inachtneming van een uitlooptermijn de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd per 29 november 2022.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser in het bijzijn van sociaal medisch verpleegkundige [naam verpleegkundige] gezien op het spreekuur van 28 februari 2022, heeft het dossier met alle medische informatie bestudeerd en rapporteert op 2 maart 2022 dat eiser ernstig disfunctioneert op alle drie de niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts acht daarom aannemelijk dat het onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren door de ernstig psychische stoornis wordt veroorzaakt en ziet in feite het ontbreken van arbeidsvermogen op medische grondslag. Vanaf 21 oktober 2021 ziet de verzekeringsarts toegenomen klachten als gevolg van ziekte/gebrek omdat er geen benutbare mogelijkheden zijn door een psychische stoornis.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de FML van 2 maart 2022
.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft deelgenomen aan de hoorzitting van 18 juli 2022 en heeft het dossier inclusief medische informatie bestudeerd. Zij heeft eiser geobserveerd en lichamelijk onderzocht tijdens die hoorzitting. Dit onderzoek geeft haar geen aanleiding voor een ander standpunt over de objectief medische beperkingen van eiser dan eerder is ingenomen over de arbeidsgeschiktheid van eiser per 1 maart 2020. Zij ziet aanleiding voor een ander oordeel dan verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] over toegenomen beperkingen per 21 oktober 2021.
[naam verzekeringsarts b&b] acht de pijnaangifte, bewegingsangst en ook wisselende, inconsistente uitslagen, meer passend bij gedrag en ziet dat bevestigd in de informatie van de GGZ van 15 oktober 2020; er is immers sprake van fysiek onverklaarbare klachten waarvoor eiser naar een pijn-solk groep is verwezen. Ook blijkt uit de medische informatie dat er geen aandoeningen zijn gemist.
De knieklachten en de psychische problematiek zijn bekend (namelijk milde artrose en ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en sombere stemming). De pijn op de borst is bekend maar stabiel. De klachten worden eerder aangemerkt als deconditioneren. Er is ook geen cardiale verklaring, zie de brieven van de cardioloog van 26 augustus 2019 en 5 december 2019. Ook uit de journaalregels van de huisarts rondom 1 maart 2020 bleek niet van een andere medische situatie met andere, ernstigere beperkingen. Verder is de milde positiegebonden slaapapneu bekend. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] ziet daarnaast, toetsend aan het Schattingsbesluit (Sb) niet dat er op medische gronden geen benutbare mogelijkheden zijn per 21 oktober 2021.
Onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren kan volgens het Sb alleen worden aangenomen als eiser door een ernstige psychische stoornis in zelfverzorging, in direct samenlevingsverband alsook in sociale contacten, waaronder werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. Eiser moet daarvoor op die drie terreinen aantoonbaar disfunctioneren en dat is niet het geval. Immers, hij kan zelfstandig kleren wassen, douchen, wassen, aankleden en tandenpoetsen en doet wel eens kleine boodschappen in de supermarkt.
Daarnaast is eiser niet opgenomen op medische indicatie, is er geen chronische bedlegerigheid, is hij niet ADL-afhankelijk en heeft hij geen aandoening met slechte prognose op korte termijn.
De verzekeringsarts b&b wijst er op dat eiser op 12 november 2021 meldt dat zijn gezondheid is verslechterd waarbij hij diverse klachten claimt, zoals blijkt uit de journaalregels van zijn huisarts. Eiser gaat tussen maart 2020 en oktober 2021 meermaals naar de huisarts met de bekende veelheid aan lichamelijke klachten zonder somatisch meetbare afwijkingen. Daarnaast blijkt uit de journaalregels van november 2020 dat activeren wenselijk is. Eisers bloedsuiker is verhoogd, maar er is geen suikerziekte en hij krijgt een koolhydratenbeperkt dieet. Cardiaal is de situatie stabiel en de slaapapneu is onveranderd mild, blijkt uit de medische informatie. Ook blijkt de mate van klachten niet passend bij de aandoeningen en blijkt van somatisatie. Lichamelijke klachten worden ervaren terwijl er geen somatische pathologie is die de klachten voldoende verklaart.
In oktober 2021 is eiser terugverwezen naar de GGZ en de slaapkliniek. Uit de brief van de GGZ van 25 november 2021 blijkt dat er sinds maart geen contacten meer waren met de GGZ, ook heeft eiser geen contact gezocht. De klachten waren niet zodanig dat ze noodzaakten tot psychische begeleiding. De persoonlijkheids- en aanpassingsstoornis zijn onveranderd vastgesteld met een matige depressieve stoornis. De door de verzekeringsarts b&b vastgestelde depressieve stoornis, acht zij geen aanleiding voor meer beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. In de FML van 17 december 2019 is rekening gehouden met verminderde stressbestendigheid. Verder blijkt de psychische behandeling niet intensief, maar uit maandelijkse contacten te bestaan. Ingezet wordt op activeren van eiser.
De slaapapneu is onveranderd mild, blijkt uit de brief van de KNO-arts van 24 november 2021 en er zijn twijfels of de vele gezondheidsklachten OSAS gerelateerd zijn.
[naam verzekeringsarts b&b] noemt het begrijpelijk dat eiser uitgaat van zijn subjectieve beleving van de klachten. Zonder dat zij de veelheid aan klachten wil bagatelliseren, kan volgens haar niet gesteld worden dat er een toename is van beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak.
De aandoeningen waren bekend. Het zijn dezelfde klachten als in de brief van GGZuidland van 15 oktober 2020. Daarnaast werd de geclaimde vergeetachtigheid niet geobjectiveerd tijdens de hoorzitting.
Eiser ondergaat wekelijks anderhalf uur groepstherapie ‘omgaan met pijn’. Getoetst aan de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid bestaat geen medische reden voor een urenbeperking want er is geen verminderde beschikbaarheid voor arbeid door opname of therapie.
Uit de hoorzitting blijkt verder dat eiser ’s nachts een apparaat gebruikt vanwege slaapapneu en dat hij 3 tot 5 ademstops heeft. Aanvullende beperkingen acht [naam verzekeringsarts b&b] hiervoor niet nodig en zij concludeert dat de belastbaarheid per 1 maart 2020 juist is vastgesteld in de FML van 17 december 2019. Er is geen toename van beperkingen zodat de door haar opgestelde FML van 9 september 2022 identiek is aan de FML van 17 december 2019 en geldig is zowel op 21 oktober 2021 als per datum hoorzitting (18 juli 2022).
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV, vanwege onzorgvuldig onderzoek, door de CRvB is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren tegen het besluit van 30 januari 2020, waarbij eisers WIA-uitkering was beëindigd per 1 maart 2020 omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Vervolgens heeft het UWV opnieuw onderzoek gedaan en eiser opnieuw per 1 maart 2020 volledig arbeidsgeschikt geacht. Hiertegen heeft eiser opnieuw beroep bij de CRvB ingesteld.
Ondertussen ontving eiser per 21 oktober 2021 weer een WIA-uitkering. Tegen de ingangsdatum is bezwaar gemaakt, daarna is bij de beslissing op bezwaar bepaald dat eiser per 21 oktober 2021 geen recht op een WIA-uitkering zou hebben gehad.
Vanwege de wisselende standpunten en de onbegrijpelijke en onnavolgbare houding van het UWV, verwijst eiser naar het Korošec-arrest waaruit volgt dat de rechter compensatie moet bieden als een partij in een nadeliger positie verkeert ten opzichte van de andere partij.
Eiser heeft geen vertrouwen (meer) in de verzekeringsarts(en) van het UWV en vraagt daarom de rechtbank een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen om hem te onderzoeken. Het evenwicht tussen eiser en het UWV moet hersteld worden en eiser mist de financiële middelen om op eigen kosten een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Eiser stelt aan alle voorwaarden te voldoen voor een voortdurende en ongekorte WIA-uitkering en acht het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en omdat het niet goed is gemotiveerd en wegens strijd met het motiveringsbeginsel en het kenbaarheidsvereiste.
In zijn nadere gronden van 30 november 2022 heeft eiser aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een psychische stoornis in zijn zelfverzorging. In zijn directe samenlevingsverband en in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, functioneert eiser zodanig minimaal dat hij niet psychisch zelfredzaam is. Er is wel degelijk sprake van persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Eiser disfunctioneert aantoonbaar op drie terreinen. Hij is al jaren zwaar depressief zoals ook bleek op de hoorzitting. Hij heeft geen zin meer om te leven en heeft zijn polsen al eens doorgesneden. Hij mijdt sociale contacten en gaat niet naar feestjes, heeft geen contact meer met zijn kinderen en ook bijna geen vrienden. Hij is somber, futloos en heeft nergens zin in. Er is sprake van actieve vermijding en het vermogen om aan te sluiten. Hij kan zich nog enigszins verzorgen (douchen etc.), maar heeft zijn vriend nodig voor overige zaken (boodschappen en huis schoonmaken). Dus eiser acht zich wel degelijk ADL-afhankelijk. Het niveau van verzorging is zeer laag. Hij heeft meerdere keren, meerdere dagen (één keer zelfs 15 dagen!) alleen water gedronken en niet gegeten. Eiser neemt blijkens zijn dagverhaal geen initiatieven om zichzelf te verzorgen of een dagindeling te maken. Hij heeft al sessies gehad bij de pijn/Solk groep en krijgt hulp van een psychiater, maar niet maandelijks, zoals het UWV stelt. De behandeling is meer geïntensiveerd.
Eiser stelt geen benutbare mogelijkheden te hebben en volledig arbeidsongeschikt te zijn. Hij stelt verder dat de FML van 17 december 2019 niet van toepassing is op 18 juli 2022 omdat zijn klachten zijn toegenomen. Hij acht die FML gedateerd en niet meer toepasbaar op de situatie bijna drie jaar later.
Eiser acht zich beperkt in concentratie, kan onmogelijk zijn aandacht verdelen en is erg vergeetachtig. Hij kan moeilijk focussen mede omdat hij slecht ziet, duizelig is en hierdoor fouten maakt. Hij is tevens beperkt in doelmatig handelen, is ’s ochtends lang bezig om koffie te zetten, loopt dolend rond, vergeet waar hij mee bezig was en zet de oven aan zonder er iets in te zetten.
Eiser is beperkt in zien, heeft vaak pijn in de ogen en duizeligheid. Hij kan niet meer dan twee regels (uit een boek/artikel) lezen. Dit hangt samen met het gebrek aan concentratie. Samenwerken met anderen is onmogelijk. Eiser trekt zich de problemen van anderen erg aan en gaat zich eraan ergeren. Dat kan leiden tot een gespannen situatie op de werkvloer, zoals hij eerder heeft meegemaakt. Eiser is verder allergisch voor stof/rook.
Eiser kan alleen kleine afstanden autorijden en niet lang in dezelfde houding zitten, dan krijgt hij erg last van zijn rug en benen en wordt zijn lichaam stijf en springt op slot. Hij moet zijn houding afwisselen. Het hand- en vingergebruik is zeer beperkt en eiser heeft last van barsten in de linkerhand. Die jeukt en doet pijn. Daarnaast heeft hij last van zijn pols, hierin zit geen kracht.
Hij is beperkt in reiken in verband met de pijn in zijn armen/schouders en kan niet zo vaak reiken als in de functiebelastingen staat omschreven. Ook is hij beperkt in buigen en torderen door rugklachten en kan hij zeker niet per dag 150 keer buigen. Hij kan absoluut geen 10-15 kg duwen/trekken en niet tillen/dragen in verband met zijn arm, been- en rugklachten. Hij krijgt snel last van zijn armen, pols en elleboog.
Vanwege pijn in de voeten en benen kan hij geen uur achtereen lopen, dan wel het merendeel van een werkdag lopen. Ook knielen en hurken is in verband met zijn rug- en knieklachten beperkt mogelijk. Verder kan hij niet lang in dezelfde houding zitten of staan en moet hij continu bewegen, anders wordt hij erg stijf en blokkeert zijn lichaam.
Bovendien heeft eiser regelmatig hartkloppingen en hartritmestoornissen.
Gezien alle klachten is hij absoluut niet in staat tenminste 40 uur te werken. Zijn klachten zijn de laatste jaren alleen maar toegenomen.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van alle door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de psychische, maar ook, naast de gestelde allergische klachten, de gestelde fysieke klachten als arm-, pols-, elleboog- en rugklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Daarbij heeft de verzekeringsarts na haar eigen onderzoek een FML opgesteld gedateerd 9 september 2022, die geen toename van de medisch objectiveerbare beperkingen laat zien ten opzichte van de FML van 17 december 2019.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in beroep weliswaar uitgebreid heeft gesteld wat hij in medische zin mankeert, maar ter onderbouwing daarvan geen andere medische informatie heeft ingezonden dan de brief van GGZuidland van 29 november 2022. In die brief blijkt slechts van de weinige vorderingen die behandeling oplevert, naast de door eiser zelf genoemde toename van medische problemen, waarvoor echter geen onderbouwing in de vorm van een verklaring van een arts is overgelegd.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd kan de rechtbank dan ook geen aanleiding geven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Dit met name ook vanwege het door haar in acht nemen van alle objectieve medische informatie die haar bij haar onderzoek ten dienste stond en die zij nadrukkelijk in haar afwegingen heeft betrokken.
Ook overigens is de rechtbank niet kunnen blijken dat in de FML van 9 september 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat.
Voor aanname van de stelling van eiser ter zitting dat hij bedlegerig zou zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding alleen al gezien zijn aanwezigheid bij de hoorzitting op 18 juli 2022 en de zitting van de rechtbank op 26 april 2023 waar hij zonder zichtbare moeite aan deelnam. De rechtbank wijst er daarbij op dat bedlegerigheid moet worden gezien als aan bed gebonden zijn en dat de enkele klacht veel op bed te liggen, maar niet veel te kunnen slapen van een andere orde is.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 9 september 2022. De beroepsgrond dat eiser toegenomen beperkt moet worden geacht ten opzichte van zijn arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2020, kan daarom niet slagen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ook niet de vereiste twijfel aan de afwegingen en conclusies van de verzekeringsarts b&b die nodig is om een verzoek tot inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige in te kunnen willigen. De rechtbank wijst dat verzoek dan ook af.

Conclusie en gevolgen

5.1
De rechtbank overweegt dat het UWV terecht heeft aangenomen dat er op 21 oktober 2021 (en tijdens de hoorzitting op 18 juli 2022) bij eiser geen sprake is van een toename van de medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als ten grondslag heeft gelegen aan de eerdere beoordeling van de aanspraak op WIA per 1 maart 2020.
De omstandigheid dat het UWV eiser desondanks naar aanleiding van eisers melding toegenomen arbeidsongeschikt te zijn in eerste instantie per 21 oktober 2021 een uitkering ingevolge de WIA heeft toegekend, maakt dat niet anders. Dat is immers veroorzaakt doordat de primaire verzekeringsarts tot een andere conclusie kwam dan de verzekeringsarts b&b. Dat maakt het bestreden besluit, anders dan eiser heeft aangevoerd, niet onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd, nu het onderzoek door de verzekeringsarts b&b door de rechtbank als voldoende zorgvuldig is beoordeeld.
5.2
De verplichte uitloopperiode die het UWV in acht moet nemen bij het beëindigen van een WIA-uitkering – ook als die achteraf gezien ten onrechte is toegekend – maakt dat de beëindiging van de eiser per 21 oktober 2021 toegekende WIA-uitkering, heeft plaatsgevonden per 29 november 2022. Nu het UWV terecht heeft aangenomen dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen, heeft zij de WIA-uitkering terecht weer beëindigd. Het beroep kan daarom niet slagen.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 14 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.