ECLI:NL:RBZWB:2023:41

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een schadeverzoek in het kader van de werkloosheidswet en ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 januari 2023, wordt het schadeverzoek van verzoeker beoordeeld. Verzoeker, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), heeft zich op 8 juni 2017 ziekgemeld en ontving vervolgens een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Na een hersteldverklaring op 9 november 2017, heeft verzoeker bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het UWV. In hoger beroep is vastgesteld dat verzoeker vanaf 9 november 2017 doorlopend arbeidsongeschikt is. Verzoeker heeft het UWV verzocht om aanpassing van de jaaropgaves en heeft een schadevergoeding van € 5.915,-- ontvangen voor belastingschade.

De rechtbank behandelt het verzoek van verzoeker om een hogere schadevergoeding, waarbij hij ook de belastingschade van zijn echtgenote in zijn claim heeft opgenomen. De rechtbank stelt vast dat het UWV niet op deze belastingschade heeft beslist en dat deze schadepost buiten de huidige zaak valt. De rechtbank concludeert dat het UWV de belastingschade van verzoeker correct heeft vastgesteld op € 5.915,--, conform de geldende rechtspraak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- aan verzoeker moet vergoeden, omdat de belastingschade van de echtgenote niet is meegenomen in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1126 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het schadeverzoek van verzoeker.
Verzoeker heeft aan het UWV gevraagd om zijn schade te vergoeden. Bij brief van 22 december 2021 heeft het UWV een schadevergoeding toegekend.
Verzoeker heeft de rechtbank op 7 februari 2022 verzocht het UWV te veroordelen tot het betalen van een hogere schadevergoeding.
De rechtbank heeft het schadeverzoek op 21 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2] en namens het UWV
[naam vertegenwoordiger] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1. Verzoeker ontving een uitkering op grond van de werkloosheidswet (WW). Vanuit de WW heeft hij zich ziekgemeld op 8 juni 2017. Aan verzoeker is een uitkering op grond van de ziektewet (ZW) toegekend.
2. Bij besluit van 2 november 2017 is verzoeker per 9 november 2017 hersteld verklaard. Verzoeker heeft bezwaar en (hoger) beroep aangetekend. In hoger beroep heeft het UWV op 11 maart 2019 een gewijzigd besluit uitgereikt waarbij verzoeker alsnog vanaf 9 november 2017 doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht. In verband met dit gewijzigde besluit heeft verzoeker een nabetaling van de ZW-uitkering ontvangen van € 37.168,39.
3. Verzoeker heeft het UWV op 9 november 2020 verzocht de jaaropgaves aan te passen in die zin dat de jaaropgaves de bedragen bevatten waarop hij daadwerkelijk recht had in de jaren 2018 en 2019. Het UWV heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
4. Met de brief van 11 maart 2021 heeft het UWV aan verzoeker gevraagd om een aantal gegevens van de belastingdienst over te leggen. Verzoeker heeft in augustus 2021 zijn belastinggegevens overgelegd.
5. Met de brief van 22 december 2021 heeft het UWV aan verzoeker een schadevergoeding van € 5.915,-- toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang verzoek
6. Verzoeker heeft in zijn verzoek gevraagd om de belastingschade van hem en zijn echtgenote te vergoeden. In beroep heeft verzoeker zijn schadeclaim uitgebreid met andere schadeposten. De schade die voor het eerst in beroep is geclaimd, valt buiten de omvang van het geding. Ter zitting is besproken dat het UWV op deze schade alsnog zal beslissen. Mocht verzoeker het niet eens zijn met de nog vast te stellen schadevergoeding door het UWV dan kan hij een verzoekschrift aan de rechtbank sturen.
7. De rechtbank stelt vast dat het UWV niet op het schadeverzoek heeft beslist voor zover dit betrekking heeft op de belastingschade geleden door de echtgenote van verzoeker. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de schade van de echtgenote, samen met de overige schadeposten, buiten deze zaak om afgewikkeld zal worden. In geschil is daarom uitsluitend of het UWV terecht de belastingschade van verzoeker heeft vastgesteld op een bedrag van € 5.915,--.
Vaststelling schadebedrag
8. Het UWV heeft de belastingschade berekend door eerst vast te stellen welke bedragen van de nabetaling toe te rekenen zijn aan de belastingjaren 2017, 2018 en 2019. Deze vaststelling wordt door verzoeker niet betwist.
9. Vervolgens heeft het UWV berekend wat verzoeker aan inkomstenbelasting had moeten betalen als die bedragen in de betreffende jaren waarop ze betrekking hebben, zouden zijn uitbetaald. Die uitkomst is vergeleken met de daadwerkelijke inkomstenbelasting die verzoeker heeft moeten betalen in de jaren 2017 tot en met 2019. Gelet op deze berekening heeft het UWV een schadevergoeding van € 5.915,-- toegekend.
10. Het is vaste rechtspraak dat belastingschade vastgesteld moet worden op het verschil tussen de volgens de wettelijke bepalingen verschuldigde respectievelijk in werkelijkheid geheven belasting en de belasting die verschuldigd zou zijn geweest indien de periodieke betalingen in het jaar waarop de nabetaling betreft heeft zouden zijn uitbetaald. Voor een veroordeling tot vergoeding van deze belastingschade is een concreet en onderbouwd verzoek, waarbij een uitgewerkte opgave van de beweerdelijk geleden belastingschade wordt verstrekt, een voorwaarde. [1]
11. De rechtbank is van oordeel dat het door het UWV berekende schadebedrag in lijn met de vaste rechtspraak is vastgesteld. Dat de naheffing in de belastingaanslag die verzoeker over het jaar 2019 heeft ontvangen hoger is dan dit schadebedrag, betekent niet dat het door het UWV berekende bedrag onjuist is. Het feit dat bij een belastingaanslag alsnog een naheffing moet worden betaald, betekent immers alleen maar dat - om wat voor reden dan ook - de te betalen inkomstenbelasting en premies (in 2019 € 16.971,--) nog niet volledig is betaald met de ingehouden loonheffing (in 2019 € 10.072,--). De te betalen naheffing van € 6.942,-- in 2019 is daarom niet één op één te vertalen naar schade die geleden is ten gevolge van het onrechtmatige besluit. Dat verzoeker eerder, zoals door hem verklaard, nooit een naheffing heeft ontvangen, maakt dit niet anders. Dit betekent enkel dat in die jaren de verschuldigde inkomstenbelasting al volledig is betaald doordat deze al geheel via de loonheffing is ingehouden, zodat er geen naheffing was. De totaal door verzoeker verschuldigde belastingen en premies (voor 2017 € 6.327,--, voor 2018 € 0,-- en voor 2019 € 16.971,--) vormen de totale belastingdruk voor verzoeker in deze jaren. Die totale belastingdruk is in de schadeberekening van het UWV betrokken en afgezet tegen de gecorrigeerde situatie. De berekening zoals die is opgesteld door het UWV is verder ook niet inhoudelijk betwist door verzoeker en ook de rechtbank is niet gebleken van fouten in de berekening. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht tot betaling van een schadevergoeding van € 5.915,-- is overgegaan.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard. Omdat het UWV in deze procedure ten onrechte niet ook de belastingschade van de echtgenote van verzoeker heeft betrokken, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het UWV het griffierecht aan verzoeker moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank;
  • wijst het schadeverzoek af;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 2 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.