ECLI:NL:RBZWB:2023:4105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/02/407164 / KG ZA 23/100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die op 12 april 2023 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van de minderjarige [minderjarige01]. De vrouw, eiseres in conventie, vordert een wijziging van de bestaande omgangsregeling, die is vastgesteld in een eerder vonnis van 31 januari 2023. De vrouw stelt dat de huidige regeling niet aansluit bij het slaapritme van [minderjarige01] en dat dit leidt tot zorgelijk gedrag bij het kind. De man, gedaagde in conventie, verzet zich tegen deze vordering en stelt dat de omgang goed verloopt. Tijdens de mondelinge behandeling is de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest om advies te geven over de situatie van het kind.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende feiten zijn die een wijziging van de omgangsregeling rechtvaardigen. De huidige regeling, waarbij de man en [minderjarige01] elke woensdag en zaterdag omgang hebben, blijft van kracht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van [minderjarige01] goed gewaarborgd zijn en dat er geen noodzaak is om de regeling aan te passen. De vorderingen van zowel de vrouw als de man zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis in kort geding

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
zaaknummer: C/02/407164 / KG ZA 23/100
Vonnis in kort geding van 12 april 2023
in de zaak van
[de vrouw01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
tegen
[de man01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. A. van Tol-Macharoblishvili te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 maart 2023 met 5 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de brief van mr. Leijser van 29 maart 2023 met 1 productie.
1.2
Op 4 april 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld omdat het belang van na te noemen minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was er een medewerkster namens de Raad aanwezig.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. 2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is in juni 2021 geëindigd. Uit de relatie van partijen is geboren de [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2021.
2.2
De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.3
De man heeft de rechtbank in een door hem aanhangig gemaakte bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/394320 / FA RK 22-481 verzocht aan hem vervangende toestemming tot erkenning te verlenen, hem mede met het gezag over [minderjarige01] te belasten en een contact- en informatieregeling vast te stellen.
2.4
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 18 maart 2022 is, nadat daarover in onderling overleg tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 overeenstemming is bereikt, een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] vastgesteld, inhoudende wekelijks contact op zondag van 11.00 uur tot 12.00 uur en op donderdag van 17.30 uur tot 18.30 uur, in de woning van de vrouw en in het bijzijn van haar huidige partner. Daarnaast is een voorlopige informatieregeling vastgesteld en zijn partijen verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant ten behoeve van (jeugd)hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA).
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van 18 maart 2022. Bij beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 september 2022 is de vrouw niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen in hoger beroep. Daarnaast is de vrouw veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de man en is het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.5
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 3 mei 2022 is de vrouw veroordeeld tot nakoming van de in het vonnis van 18 maart 2022 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] . Hieraan is een dwangsom verbonden van € 100,- per dag indien de vrouw in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen.
2.6
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 juli 2022 in de zaak C/02/394320 /
FA RK 22-481 is aan de man, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, toestemming verleend tot het erkennen van [minderjarige01] . De beslissing op de verzoeken van de man ten aanzien van gezamenlijk ouderlijk gezag en de vaststelling van een contact- en informatieregeling is aangehouden in afwachting van de resultaten die worden behaald met het hulpverleningstraject dat partijen in het kader van het UHA volgen bij [hulpverlening01] .
2.7
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 31 januari 2023 is bepaald dat de man en [minderjarige01] , totdat in de bodemzaak C/02/394320 / FA RK 22-481 definitief is beslist dan wel totdat partijen in onderling overleg overeenstemming hebben bereikt, gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar, voor zover thans nog van belang, iedere woensdag én zaterdag van 11.00 tot 15.00 uur onbegeleid in de woning van de man te [woonplaats02] . De vrouw is bevolen haar medewerking te verlenen aan deze voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] . Hieraan is een dwangsom verbonden van € 250,- per dag indien zij in gebreke blijft aan dat bevel te voldoen.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen om aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting en binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis:
Primair:
I. te bepalen dat de man en [minderjarige01] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- In de oneven weken: op zaterdag van 8.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige01] om 8.00 uur brengt naar de man en de man [minderjarige01] om 16.00 terug brengt bij vrouw;
- In de even weken: op woensdag van 8.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige01] om 8.00 uur brengt naar de man en de man [minderjarige01] om 16.00 terug brengt bij vrouw;
- Althans een zodanige voorlopige contactregeling vast te stellen die de voorzieningenrechter juist acht.
Subsidiair:
II. te bepalen dat de man en [minderjarige01] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- In de oneven weken: op woensdag en zaterdag van 8.00 uur tot 12.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige01] om 8.00 uur brengt naar de man en de man [minderjarige01] om 12.00 terug brengt bij vrouw;
- In de even weken: op dinsdag en vrijdag van 8.00 uur tot 12.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige01] om 8.00 uur brengt naar de man en de man [minderjarige01] om 12.00 terug brengt bij vrouw;
- Althans een zodanige voorlopige contactregeling vast te stellen die de voorzieningenrechter juist acht.
III. te bepalen dat de omgangsduur van eenmaal 8 uur aaneengesloten in de week dan wel twee maal 4 uur in de week inclusief reistijd is;
IV. te bepalen dat de vrouw [minderjarige01] naar de omgangsmomenten met de man op de vastgestelde tijdstippen brengt en dat de man [minderjarige01] op het vastgestelde tijdstip terugbrengt naar de vrouw;
V. te bepalen dat het omgangsmoment van 29 april 2023 vooraf wordt ingehaald op dinsdag 25 april 2023 van 8.00 uur tot 12.00 uur waarbij de vrouw [minderjarige01] om 8.00 uur naar de man brengt en de man [minderjarige01] om 12.00 uur terug brengt naar de vrouw;
VI. te bepalen dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 500,- per dag dat de man met naleving van het vonnis in gebreken blijft met een maximum van € 10.000,-;
VII. de man te veroordelen in de proceskosten van dit geding waaronder het salaris van de advocaat ad € 563,- per punt en het griffierecht, te voldoende binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover te rekenen vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
3.2
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen en subsidiair de vordering van de vrouw onder IV. toe te wijzen en de overige vorderingen af te wijzen.
In reconventie vordert de man bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de omgangsduur tussen de man en [minderjarige01] exclusief reistijd is;
II. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van de man.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast. In zijn overweging neemt de voorzieningenrechter mee dat [minderjarige01] nog een zeer jong kind is, hetgeen hem kwetsbaar maakt. Belangrijk is dat zijn belangen goed worden gewaarborgd en dat hij in contact blijft staan met zijn beide ouders.
4.2
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3
Als uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil geldt de voorlopige omgangsregeling zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter bij vonnis van 31 januari 2023. Deze regeling dient door beide partijen onverkort te worden nagekomen. Dit neemt niet weg dat partijen, indien zij het samen eens zijn, in onderling overleg van de regeling kunnen afwijken. Ook kan sprake zijn van bijzondere omstandigheden die een wijziging van de omgangsregeling rechtvaardigen.
De vrouw heeft aangevoerd dat de huidige omgangsregeling met de man niet goed aansluit bij het slaapritme van [minderjarige01] . [minderjarige01] heeft op dit moment een ochtend- en een middagslaapje. De omgang met de man start vaak tijdens het ochtendslaapje van [minderjarige01] en eindigt ook wel tijdens het middagslaapje van [minderjarige01] . Dit is niet in het belang van [minderjarige01] aangezien hiermee zijn slaapritme wordt verstoord. [minderjarige01] laat in de afgelopen weken bovendien zorgelijk gedrag zien na de omgangsdagen met de man; hij huilt veel en is volkomen uit zijn doen. Het lijkt er dan ook op dat de huidige omgangsregeling teveel van [minderjarige01] vraagt. Dit rechtvaardigt volgens de vrouw een wijziging van de omgangsregeling.
De man betwist dat [minderjarige01] last heeft van de huidige omgangsregeling. De man herkent de klachten van de vrouw niet. [minderjarige01] start de omgang met de man vrolijk, slaapt tijdens de omgang bij de man goed, en sluit de omgang met de man vrolijk af. Anders dan de vrouw ziet de man dan ook geen noodzaak tot een wijziging van de omgangsregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft een medewerkster van de Raad advies gegeven. Zij heeft naar voren gebracht dat het gezien de jonge leeftijd van [minderjarige01] van belang is dat er regelmatig, dat wil zeggen minimaal twee maal per week, contact tussen de man en [minderjarige01] plaatsvindt om een goede band met elkaar op te kunnen bouwen. De huidige omgangsregeling, waarbij de man en [minderjarige01] iedere woensdag en zaterdag omgang met elkaar hebben, sluit hierbij aan. De tijdstippen van de omgang met de man sluiten echter niet geheel aan bij het slaapritme van [minderjarige01] . De man stelt hierin tijdens de omgang met [minderjarige01] geen problemen te ervaren. Niet is echter uitgesloten dat [minderjarige01] zich bij de man ongemerkt aanpast. Een aanpassing van de aanvang- en eindtijdstippen van de omgang tussen de man en [minderjarige01] zou een mogelijkheid kunnen zijn waardoor meer aangesloten wordt bij het slaapritme dat [minderjarige01] op dit moment heeft.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over een eventuele wijziging en/of aanpassing van de huidige omgangsregeling. Ook is de mondelinge behandeling voor korte tijd geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen hierover nader overleg met elkaar te voeren in het bijzijn van hun advocaten. Partijen zijn hier echter samen niet aan uit gekomen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een beslissing zal nemen.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van zwaarwegende feiten en/of omstandigheden die maken dat de huidige omgangsregeling gewijzigd en/of aangepast dient te worden. De regeling sluit qua tijdstippen op dit moment weliswaar niet geheel aan bij het slaapritme van [minderjarige01] , echter de voorzieningenrechter is niet gebleken dat dit een goede omgang tussen [minderjarige01] en de man in de weg staat. Dit is ook uitdrukkelijk betwist door de man. Bovendien biedt de man [minderjarige01] tijdens de omgang een slaapmoment aan waarvan [minderjarige01] ook gebruik maakt; gesteld kan dan ook worden dat [minderjarige01] ook bij de man in staat is om zijn benodigde rust te pakken. De voorzieningenrechter heeft voorts geen concrete aanwijzingen dat het zorgelijk gedrag dat [minderjarige01] volgens de vrouw de laatste weken laat zien na de omgang met de man verband houdt met een verstoord slaapritme op de dagen dat hij omgang met de man heeft.
Nu gelet op het vorenstaande een wijziging van de huidige omgangsregeling naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de orde is, zal de vordering die de vrouw in dit kader heeft gedaan worden afgewezen. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot toewijzing van de overige vorderingen van partijen. Het lukt partijen tot op heden niet om hun strijd over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te staken en nader tot elkaar te komen. Het hulpverleningstraject dat hen in het kader van het UHA is geboden, heeft tot heden onvoldoende resultaat gehad. Weliswaar is het met behulp van [hulpverlening01] toegewerkt naar onbegeleide omgang tussen de man en [minderjarige01] , echter [hulpverlening01] is niet langer betrokken waardoor vooralsnog niet ingezet wordt op een verdere uitbreiding van het contact tussen de man en [minderjarige01] . De Raad is op dit moment de (opvoed)situatie van partijen aan het onderzoeken, en zal zijn onderzoeksresultaten en adviezen met betrekking tot de door de man gedane verzoeken inbrengen in de lopende bodemprocedure C/02/394320 / FA RK 22-481. Het is aan de bodemrechter om in deze zaak nadere beslissingen te nemen over de voorliggende geschilpunten tussen partijen ook wat betreft het wisselen van de omgangsdagen in verband met verhindering van één van de partijen, temeer nu in een kort geding procedure enkel ordemaatregelen kunnen worden getroffen en een dergelijke procedure niet is bedoeld om geschilpunten met een structureel aspect tussen partijen op te lossen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het wel met elkaar eens zijn over het vervoer van [minderjarige01] bij de uitvoering van de omgangsregeling: de vrouw brengt [minderjarige01] naar de man en de man brengt [minderjarige01] naar de vrouw terug. Over dit aspect bestaat overeenstemming tussen partijen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat partijen zich aan deze overeenstemming houden.
4.4
De vorderingen van partijen om elkaar in de proceskosten te veroordelen, zal – nu zij beiden in het ongelijk worden gesteld – worden geweigerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en reconventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. van Leuven, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.