ECLI:NL:RBZWB:2023:4150

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/02/409230 JE RK 23-766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [minderjarige] bij de vader, die gezag heeft. De kinderrechter oordeelde dat er al meer dan een jaar zorgen zijn over een loyaliteitsconflict van de minderjarige en de thuissituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in een conflictueuze situatie verkeren, waarbij de communicatie tussen hen minimaal is. Dit heeft geleid tot een onduidelijke en onveilige situatie voor de minderjarige, die klem zit tussen haar ouders.

De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twaalf maanden. De moeder heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek, maar de kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de thuissituatie bij de moeder niet zijn weggenomen. De kinderrechter heeft ook de standpunten van de vader en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die beide het verzoek van de GI steunden.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om uiterlijk vóór 31 oktober 2023 te rapporteren over het verloop van de uithuisplaatsing. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/409230 / JE RK 23-766
Datum uitspraak: 2 juni 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,

locatie Eindhoven, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
mr. J. Nederlof te Tilburg;

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen te Hilvarenbeek.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda(hierna: de Raad), de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit
- het verzoek met bijlagen van de gecertificeerde instelling van 20 april 2023,
ingekomen bij de griffie op 20 april 2023;
- het op 26 mei 2023 bij de griffie ingekomen verweerschrift met producties van de
moeder.
Op 30 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven over het verzoek. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt in een apart kindgesprek met de kinderrechter. [minderjarige] heeft wel een brief geschreven, gedateerd 29 mei 2023, welke door de vader aan de kinderrechter is overhandigd en waarvan de inhoud kort en zakelijk is weergegeven tijdens de mondelinge behandeling.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vader verzocht het verweerschrift van de moeder buiten beschouwing te laten en in pleidooi aan de orde te laten komen, omdat dit niet uiterlijk drie werkdagen voor de mondelinge behandeling is ingediend, zoals voorgeschreven in het procesreglement. De GI en de Raad hebben dit verweerschrift niet (tijdig) ontvangen. Gehoord belanghebbenden en vooropgesteld dat het verweerschrift inderdaad niet binnen de daartoe geldende termijn is ingediend is de te late indiening naar het oordeel van de kinderrechter niet zodanig in strijd met de procesorde dat het verweerschrift buiten beschouwing moet worden gelaten. Gelet op de beperkte omvang van het processtuk en de wederzijdse belangen bij een inhoudelijke bespreking is het verweerschrift in de procedure betrokken. Om ook de GI en de Raad in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van het verweerschrift heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling onderbroken voor een leespauze. De mondelinge behandeling is daarna hervat op basis van kennisname van alle processtukken
Door de Raad is tijdens de mondelinge behandeling een verslag van de gesprekken tussen [minderjarige] en [naam] , d.d. 30 augustus 2022, overgelegd. Belanghebbenden hebben ingestemd met kennisname hiervan door de kinderrechter.

De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij haar moeder. [minderjarige] heeft een contactregeling met de vader, waarbij zij op dit moment in beginsel iedere woensdag tot donderdagochtend en één weekend per twee weken van vrijdag na school tot maandag aanvang school bij de vader verblijft.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 januari 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 9 januari 2024.
De vader heeft bij verzoekschrift van 18 maart 2022 wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder naar de vader verzocht en een contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder. Deze procedure is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/395797 FA RK 22-1249 en is bij beschikking van 23 januari 2023 aangehouden tot 11 juli 2023 pro forma.

De verzoeken

De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag (de vader) voor de duur van twaalf maanden – naar de kinderrechter begrijpt tot einde van de ondertoezichtstelling – met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder verzoekt voorwaardelijk (voor het geval het verzoek van de GI wordt toegewezen) zelfstandig een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar op elke woensdag na school tot 20:00 en gedurende een weekend in de veertien dage van vrijdag na school tot maandag na school, waarbij de moeder [minderjarige] van school ophaalt en op maandag weer terug brengt en gedurende de helft van iedere schoolvakantie in onderling overleg met de vader. Indien [minderjarige] vrij heeft van school zal zij [minderjarige] ophalen en terugbrengen bij de vader.

De standpunten

Standpunt GI
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de GI het volgende. Sinds 9 januari 2023 is [minderjarige] , na een periode van voorlopige ondertoezichtstelling, onder toezicht gesteld. De ouders van [minderjarige] zitten al vanaf de voorlopige ondertoezichtstelling in een conflictueuze situatie, waarbij zij niet of nauwelijks met elkaar communiceren. Hierdoor zit [minderjarige] klem tussen haar ouders; zij probeert met beide ouders mee te bewegen om conflicten te vermijden, maar komt hierdoor niet toe aan haar eigen wensen en behoeften. Volgens de GI voegt [minderjarige] zich naar de ouder waar zij op dat moment verblijft. Daarnaast zijn er, nog steeds, zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] naar verdere autonomie en zelfstandigheid: zij wordt door de moeder van en naar school gebracht, het is niet bekend of zij een laptop of telefoon heeft en spreekt niet veel af met vriendinnen. Ook gaat [minderjarige] al lange tijd niet meer naar de orthodontist (omdat de moeder een second opinion wil inwinnen), waardoor haar gebit is scheefgegroeid. Inmiddels is de moeder naar eigen zeggen verhuisd naar [plaats 1] . De GI heeft kennis genomen van het BRP-adres, maar [minderjarige] vertelt de vader dat zij bij een tante in [plaats 2] verblijft. Ook reageert de moeder niet op vragen of verzoeken van de GI bij een wijziging van de zorgregeling en heeft zij [minderjarige] twee keer niet naar de vader toegebracht. De GI maakt zich zorgen over structuur en stabiliteit die [minderjarige] ontbeert.
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de moeder de opdracht gekregen het huis te meubileren, voor een mobiele telefoon voor [minderjarige] te zorgen en mee te werken aan de inzet van [jeugdhulp] voor gezinsdiagnostiek, ouderschapsbemiddeling en ambulante hulpverlening om de zorgen te doen afnemen, maar hieraan heeft de moeder onvoldoende meegewerkt. Dit is ook reden geweest voor de GI om dit middels een schriftelijke aanwijzing af te dwingen. De moeder heeft hierop – pas – in april 2023 actie ondernomen door een intake bij [jeugdhulp] te regelen, die eigenlijk in februari moest plaatsvinden. Volgens [jeugdhulp] maakte de moeder bij de intake een verwarde indruk en ziet zij de zorgen rondom [minderjarige] niet, waardoor de opdracht is teruggegeven. De moeder heeft verzocht om andere jeugdbeschermers, maar dat verzoek is niet gehonoreerd, omdat het voor [minderjarige] al lastig is om te praten met hulpverleners en omdat het zou leiden tot veel informatieverlies. De jeugdbeschermers hebben eerder met [minderjarige] gesproken en zij zagen een zeer gespannen en gesloten meisje, die vragen probeerde te ontwijken. [minderjarige] heeft zichtbaar veel last van de strijd tussen ouders. De GI heeft het verzoek niet met [minderjarige] besproken, om haar niet vroegtijdig te belasten.
Volgens de GI is een uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk omdat de moeder niet mee werkt met de jeugdbeschermers of het ingezette hulpverleningstraject en er geen zicht is op [minderjarige] en haar welzijn. De jeugdbeschermers, de vader en de school van [minderjarige] zien de zorgen over [minderjarige] toenemen. De GI vindt het in het belang van [minderjarige] dat zij zo snel mogelijk een stabiele, veilige opvoedingsomgeving krijgt en vindt de thuissituatie bij de vader daarvoor de aangewezen plek. Vanuit daar kan ook gezinsdiagnostiek worden opgepakt. De GI zal zich, eerst na twee begeleide contactmomenten, inzetten voor een contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Tijdens die begeleide contactmomenten wordt bekeken of en hoe [minderjarige] door de moeder wordt belast na de machtiging uithuisplaatsing, omdat dit ook voor de moeder een grote verandering met zich meebrengt.
Desgevraagd heeft de GI naar voren gebracht de benoeming van een bijzondere curator, onder aanhouding van (een deel van) het verzoek, op dit moment niet zinvol te vinden. [minderjarige] , maar ook de GI, heeft goed contact met de intern begeleider op school, maar zij blijft echter gesloten als het gaat over de thuissituatie, ook bij mensen die zij vertrouwt.
Standpunt [minderjarige]
heeft in een handgeschreven brief – waarvan niet in geschil is dat deze door [minderjarige] is geschreven – laten weten dat zij tijdelijk bij haar tante woont tot zij binnenkort naar [plaats 1] verhuist en niet in gesprek wil over de situatie tussen haar ouders.
Standpunt moeder
Desgevraagd geeft de moeder aan geen brief van de rechtbank aan [minderjarige] te hebben gegeven omdat zij al dacht: dat wil zij niet. De moeder heeft de brief van de rechtbank niet gezien. Zij heeft haar brievenbus niet geopend. Sinds februari woont zij in [plaats 1] . Er wordt nog wel eens bij familie gegeten en gelogeerd, in het bijzonder bij de tante (zus moeder) in [plaats 2] , meestal in het weekend. Doordeweeks is zij ook op het adres in [plaats 1] en bij haar partner. Zij wist niet dat er verandering moest komen in bepaalde omstandigheden: huiswerk maken, laptop, gsm. Dit is allemaal goed geregeld.
Namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI.
Op basis van artikel 3.3 van de Jeugdwet is de GI gehouden de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zodat de kinderrechter het verzoek zo veel mogelijk kan beoordelen op basis van feiten. De moeder deelt de visie van de GI niet. De moeder is van mening dat de GI geenszins onderbouwt waaruit blijkt dat het halen en brengen van [minderjarige] naar school, het niet beschikken over een laptop of een mobiele telefoon, het niet veel afspreken met vriendinnen, haar verblijf in een niet gemeubileerd huis en het ontberen van internet een bedreiging vormt voor de zedelijke of geestelijke belangen en of de gezondheid van [minderjarige] . Los daarvan voert de moeder aan dat zij met [minderjarige] in [plaats 1] woont, na een periode van twee weken in maart 2023 bij haar zus in [plaats 2] te hebben verbleven in verband met het klussen. Ook fietst [minderjarige] zelfstandig naar school, heeft zij een laptop, spreekt ze met vriendinnen af, is de woning gemeubileerd en is er een internetverbinding. Uit niets blijkt dat [minderjarige] niet toekomt aan haar ontwikkelingstaken. De moeder betwist voorts dat zij onvoldoende medewerking verleent aan de ondertoezichtstelling. Er heeft op 18 april 2023 een intake plaatsgevonden met [jeugdhulp] . Hiermee heeft de moeder voldaan aan de schriftelijke aanwijzing. [jeugdhulp] heeft de casus, zonder reden, teruggelegd. De moeder heeft de GI ook op de hoogte gebracht van de verhuizing naar [plaats 1] , dus het is onjuist dat de GI niet bekend is met de verblijfplaats van [minderjarige] . De moeder verblijft in het weekend nog wel eens bij familieleden, maar dat is altijd zo geweest. Binnen de ondertoezichtstelling mag van de GI worden verwacht dat zij alles in het werk stellen om tot een werkbare situatie te komen. In dit geval is er sprake van misverstanden, een onjuist verwachtingspatroon en gebrekkige heldere communicatie tussen de GI en de moeder. De moeder heeft dan ook gevraagd om een andere jeugdbeschermer. Een machtiging uithuisplaatsing is volgens de moeder te prematuur. Van de GI mag worden verwacht dat zij zich inzetten om te komen tot een constructieve en duidelijke inzet. Tot slot is er geen onderzoek gedaan naar de situatie bij de vader en of sprake is van een loyaliteitsconflict bij [minderjarige] . Als [minderjarige] bij haar vader wil wonen, houdt de moeder haar niet tegen.
Desgevraagd zou de benoeming van een bijzondere curator volgens de moeder helpend kunnen zijn als dit een gedragswetenschapper is. De mentor van school kan ook worden betrokken om de drempel om te praten te verlagen. Het is echter de vraag of [minderjarige] in gesprek wil gaan.
Indien het verzoek van de GI wordt toegewezen, verzoekt de moeder de kinderrechter zelfstandig een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] te bepalen. De moeder acht het uiterst kwalijk dat de GI niet heeft doordacht wat de gevolgen van de machtiging uithuisplaatsing zouden zijn voor het contact tussen haar en haar moeder.
Standpunt vader
De vader staat achter het verzoek van de GI. Het gaat om het belang van [minderjarige] . De vader beseft zich dat een machtiging uithuisplaatsing een grote impact zal hebben op [minderjarige] , maar meent dat daartoe een noodzaak is die deze impact overstijgt. De zorgen die in maart 2022 al zijn aangekaart, bestaan nog steeds. De GI heeft erg haar best gedaan om in contact te komen met de moeder en er zijn duidelijke doelen voor haar geformuleerd. Aan die doelen heeft de moeder echter niet voldaan. Zo is niet duidelijk waar [minderjarige] verblijft, heeft ze geen telefoon, blijft ze op school om haar huiswerk te maken in plaats van thuis, fietst ze niet naar school en ook de orthodontiebehandeling is onduidelijk. Hoewel de moeder in haar verweerschrift aangeeft bewijsstukken te hebben om dit te weerleggen, zijn die niet ingediend. [minderjarige] heeft niet de door de GI geformuleerde competenties die van een meisje van haar leeftijd mogen worden verwacht. Met betrekking tot de zorgregeling is de vader van mening dat deze beter verloopt dan voorheen. De situatie tussen ouders escaleert niet meer, maar de moeder heeft [minderjarige] twee keer niet naar de vader gebracht, waardoor hij haar niet heeft gezien. Af en toe wordt er een berichtje gestuurd dat [minderjarige] niet zou willen, terwijl achteraf anders blijkt. De vader ziet haar dan niet. Bij het wegbrengen van [minderjarige] naar de vaste locatie ( [plaats 3] ) ziet hij dat de moeder en [minderjarige] de bus naar [plaats 2] nemen, terwijl de moeder zegt in [plaats 1] te wonen. De vader maakt zich zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder. [minderjarige] heeft een rustige basis nodig, waar zij kan groeien, studeren en met vriendinnen kan afspreken. De vader is in staat haar hierbij te ondersteunen. [minderjarige] kan vanuit [woonplaats] met de fiets naar school. De vader en zijn partner kunnen haar daarin begeleiden. De vader heeft aangegeven contact tussen de moeder en [minderjarige] belangrijk te vinden. De GI heeft daar volgens de vader over nagedacht en de vader ondersteunt dat [minderjarige] , zou zij bij hem wonen, ook contact met haar moeder heeft. De vader benadrukt geen strijd te willen voeren met de moeder.
Desgevraagd is namens de vader aangegeven dat het benoemen van een bijzondere curator de situatie niet zal verbeteren. [minderjarige] heeft op dit moment niet de capaciteiten om open en eerlijk te praten. Eerst moet er voor worden gezorgd dat [minderjarige] over weg kan met haar gevoelens.
Standpunt Raad
De Raad heeft aangegeven dat de zorgen eigenlijk onveranderd zijn. Reeds in 2022 is geprobeerd om [naam] in te zetten om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Uit het verslag van [naam] blijkt dat het een terugkerend patroon is dat de moeder afspraken niet nakomt. Er is op dit moment nog geen zicht op de situatie bij de moeder. De Raad heeft zorgen over een terugkerend patroon waarin afspraken door de moeder niet worden nagekomen en de telefoon niet wordt opgenomen. De Raad ziet dat [minderjarige] enorm klem zit tussen haar twee ouders. Gelet hierop staat de Raad achter het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Ondanks dat het om een abrupte overgang gaat, meent de Raad dat een uithuisplaatsing bij de vader in haar voordeel is. Zij wordt daar gehoord en gezien en wil daar ook graag (meer) zijn. [minderjarige] heeft recht op rust en stabiliteit, een thuis. Dat kan niet worden gewaarborgd in de situatie bij de moeder, waarin steeds sprake is van meerdere verblijfsomgevingen en waarop de GI ook geen zicht heeft. Een eventuele benoeming van een bijzondere curator zou [minderjarige] alleen maar verder klem zetten. Het is de vraag of [minderjarige] überhaupt in gesprek wil gaan. De door de GI in te zetten hulpverlening zou in dit verband voldoende moeten zijn.
Indien de machtiging uithuisplaatsing wordt verleend, zal de GI zich moeten inzetten om een passende zorgregeling met de moeder te bepalen.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
Al sinds maart 2022 bestaan er zorgen over een loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] dreigt te verkeren en de thuissituatie van [minderjarige] bij de moeder. [minderjarige] (destijds dertien jaar) werd met de auto van en naar school gebracht, had geen mobiele telefoon, sprak niet af met vriendinnetjes, de woning van de moeder was niet gemeubileerd en het gebit van [minderjarige] was niet in goede staat. Daar komt bij dat [minderjarige] ernstig klem zit in de situatie tussen de ouders. Deze zorgen zijn onverminderd aan de orde geweest ten tijde van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling, het verzoek tot ondertoezichtstelling en het verzoek van de vader in de familierechtelijke procedure (zaaknummer C/02/395797 FA RK 22-1249 ) waarin de Raad om advies is gevraagd. De kinderrechter stelt vast dat de GI ook op dit moment nog steeds niet weet hoe de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis is. De informatie van de moeder dat zij is verhuisd naar [plaats 1] en dat haar woning is gemeubileerd, komt niet overeen met de brief van [minderjarige] waarin wordt benoemd dat zij tijdelijk bij haar tante woont. Deze informatie is ook de vader bekend, die [minderjarige] met de moeder naar [plaats 2] zegt te zien vertrekken op de overdrachtsmomenten.
Anders dan namens de moeder naar voren is gebracht is de kinderrechter van oordeel dat niet gebleken is dat de GI de haar bekend zijnde feiten niet volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. Dat de beleving van de moeder een andere is, en zij wel meent aan belangrijke randvoorwaarden te voldoen, doet niet af aan de onduidelijk die bij de GI, de Raad en de vader bestaat en die ook niet is opgehelderd tijdens de mondelinge behandeling. Het is nog steeds niet duidelijk waar [minderjarige] grotendeels verblijft als zij met de moeder is, of [minderjarige] thuis haar huiswerk kan maken, of zij op de fiets naar school gaat, of ze afspreekt met vriendinnen en wat de stand van zaken is met betrekking tot een orthodontiebehandeling. Het baart de kinderrechter daarnaast zorgen dat moeder wisselend verklaart over de ontvangst van de brief die door de rechtbank aan [minderjarige] is gestuurd. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling eerst aangegeven dat zij geen brief van de rechtbank aan [minderjarige] heeft gegeven, waarna zij later aangeeft geen brief te hebben gezien/ontvangen. De kinderrechter vindt het zorgelijk dat [minderjarige] door de moeder niet in de gelegenheid is gesteld met de kinderrechter te praten, ongeacht of zij hier wel of geen gebruik zou willen maken.
De kinderrechter stelt verder vast dat de GI sinds het uitspreken van de (voorlopige) ondertoezichtstelling en ondanks dat er een duidelijk plan is opgesteld met de doelen van de ondertoezichtstelling moeilijk in contact komt met de moeder. De kinderrechter betreurt de weerstand die de moeder ervaart tegen betrokkenheid van de GI, terwijl een goede communicatie tussen de haar en de GI juist in het belang van [minderjarige] is. Hoewel de GI als professionele partij, zoals de advocaat terecht stelt, ouders moet nemen zoals zij zijn, vergt een ondertoezichtstelling ook actieve medewerking van de betrokken ouder(s). De kinderrechter heeft de indruk gekregen dat moeder haar eigen aandeel hierin niet erkent en drukt haar op het hart open te staan voor de samenwerking. De enkele weerstand mag geen vrijbrief zijn om niet (beter) met elkaar in contact te komen.
Daar komt bij dat zolang de hulpverlening – door [jeugdhulp] – niet kan worden opgestart, [minderjarige] opgroeit in een thuissituatie waar onvoldoende zicht is op haar ontwikkeling.
Alles bij elkaar beschouwd maakt de kinderrechter zich veel zorgen over de situatie van [minderjarige] . Gedurende de afgelopen periode waarin een (voorlopige) ondertoezichtstelling is verleend, is hierin onvoldoende verandering gekomen. [minderjarige] heeft – nog steeds – geen structurele, vertrouwde, basis van waaruit zij kan opgroeien. Gelet op de stukken en de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder in staat is om hier op korte termijn verandering in aan te brengen.
Naar het oordeel van de kinderrechter is het primaire belang van [minderjarige] gelegen bij rust en stabiliteit en is het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dat zij, ondanks dat dit een flinke verandering voor haar zal zijn, bij haar vader wordt geplaatst. Vanuit de thuissituatie bij de vader zal er in het belang van [minderjarige] moeten worden gezocht naar een constructieve oplossing, door het laten uitvoeren van gezinsdiagnostiek in de thuissituatie bij de vader en het onderzoeken van de mogelijkheden om hulpverlening voor de moeder in te zetten. Het is daarnaast aan de GI om, met inachtneming van de belangen van [minderjarige] , een zorgregeling tussen haar en de moeder te bepalen, naar de rechtbank begrijpt eerst door het laten plaatsvinden van begeleid contact. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat [minderjarige] tijdens de machtiging uithuisplaatsing rust en stabiliteit ervaart, waardoor zij in staat wordt gesteld haar mening te kunnen vormen en kenbaar te kunnen en durven maken en zich op een gezonde manier in kan verhouden tot beide ouders.
Gelet op al het voorgaande en omdat er tijd is geboden bij voornoemde doelen zal de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden, waarbij het verzoek voor het overige wordt aangehouden zodat de kinderrechter vinger aan de pols kan houden om te monitoren hoe het met [minderjarige] gaat bij de vader. De kinderrechter geeft opdracht aan de GI haar uiterlijk vóór 31 oktober 2023 te informeren over het verloop van de machtiging uithuisplaatsing.
De kinderrechter overweegt tot slot er op te vertrouwen dat de GI deze verandering voor [minderjarige] met beleid zal uitvoeren, om te zorgen dat de uithuisplaatsing voor [minderjarige] op een zo prettige manier als mogelijk zal voorlopen.
De kinderrechter zal de beslissing gelet op de aard daarvan uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI en waartegen geen verweer is gevoerd. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Voorwaardelijk zelfstandig verzoek tot een zorgregeling
Nu het verzoek van de GI wordt toegewezen, dient de kinderrechter zich een oordeel te vormen over het zelfstandige verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling op grond van artikel 1:265f BW.
Op grond van dit wetsartikel kan de GI voor de duur van een machtiging uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en een minderjarige beperken. Op grond van artikel 1:256f lid 2 BW geldt de beslissing van de GI als schriftelijke aanwijzing.
Naar het oordeel van de kinderrechter is van een situatie als bedoeld in artikel 1:265f BW geen sprake. Nu de wet in geval van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in een speciale regeling voorziet met betrekking tot het contact tussen – in dit geval – de moeder en de minderjarige, is de kinderrechter van oordeel dat de moeder die weg moet volgen en haar verzoek tot een zorgregeling aan de GI moet voorleggen. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor toewijzing van het verzoek van de moeder door een (kinder)rechter. De kinderrechter zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling. Wellicht ten overvloede merkt de kinderrechter nog op dat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven zich in te zetten om tussen [minderjarige] en de moeder een contactregeling te bepalen die tegemoet komt aan het belang van [minderjarige] . Ook de vader onderschrijft dit belang.
De beslissing
De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder met gezag (de vader) met ingang van 2 juni 2023 tot 2 december 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart het zelfstandige verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling niet-ontvankelijk;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing pro forma aan tot
31 oktober 2023en verzoekt de GI haar vóór deze datum te informeren zoals weergegeven in de beoordeling en bepaalt dat (indien gewenst) een nadere mondelinge behandeling wordt gepland op een datum gelegen vóór 27 november 2023, tegen welke zitting de GI, de moeder, haar advocaat, de vader, zijn advocaat en de Raad moeten worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.