Standpunt GI
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de GI het volgende. Sinds 9 januari 2023 is [minderjarige] , na een periode van voorlopige ondertoezichtstelling, onder toezicht gesteld. De ouders van [minderjarige] zitten al vanaf de voorlopige ondertoezichtstelling in een conflictueuze situatie, waarbij zij niet of nauwelijks met elkaar communiceren. Hierdoor zit [minderjarige] klem tussen haar ouders; zij probeert met beide ouders mee te bewegen om conflicten te vermijden, maar komt hierdoor niet toe aan haar eigen wensen en behoeften. Volgens de GI voegt [minderjarige] zich naar de ouder waar zij op dat moment verblijft. Daarnaast zijn er, nog steeds, zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] naar verdere autonomie en zelfstandigheid: zij wordt door de moeder van en naar school gebracht, het is niet bekend of zij een laptop of telefoon heeft en spreekt niet veel af met vriendinnen. Ook gaat [minderjarige] al lange tijd niet meer naar de orthodontist (omdat de moeder een second opinion wil inwinnen), waardoor haar gebit is scheefgegroeid. Inmiddels is de moeder naar eigen zeggen verhuisd naar [plaats 1] . De GI heeft kennis genomen van het BRP-adres, maar [minderjarige] vertelt de vader dat zij bij een tante in [plaats 2] verblijft. Ook reageert de moeder niet op vragen of verzoeken van de GI bij een wijziging van de zorgregeling en heeft zij [minderjarige] twee keer niet naar de vader toegebracht. De GI maakt zich zorgen over structuur en stabiliteit die [minderjarige] ontbeert.
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de moeder de opdracht gekregen het huis te meubileren, voor een mobiele telefoon voor [minderjarige] te zorgen en mee te werken aan de inzet van [jeugdhulp] voor gezinsdiagnostiek, ouderschapsbemiddeling en ambulante hulpverlening om de zorgen te doen afnemen, maar hieraan heeft de moeder onvoldoende meegewerkt. Dit is ook reden geweest voor de GI om dit middels een schriftelijke aanwijzing af te dwingen. De moeder heeft hierop – pas – in april 2023 actie ondernomen door een intake bij [jeugdhulp] te regelen, die eigenlijk in februari moest plaatsvinden. Volgens [jeugdhulp] maakte de moeder bij de intake een verwarde indruk en ziet zij de zorgen rondom [minderjarige] niet, waardoor de opdracht is teruggegeven. De moeder heeft verzocht om andere jeugdbeschermers, maar dat verzoek is niet gehonoreerd, omdat het voor [minderjarige] al lastig is om te praten met hulpverleners en omdat het zou leiden tot veel informatieverlies. De jeugdbeschermers hebben eerder met [minderjarige] gesproken en zij zagen een zeer gespannen en gesloten meisje, die vragen probeerde te ontwijken. [minderjarige] heeft zichtbaar veel last van de strijd tussen ouders. De GI heeft het verzoek niet met [minderjarige] besproken, om haar niet vroegtijdig te belasten.
Volgens de GI is een uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk omdat de moeder niet mee werkt met de jeugdbeschermers of het ingezette hulpverleningstraject en er geen zicht is op [minderjarige] en haar welzijn. De jeugdbeschermers, de vader en de school van [minderjarige] zien de zorgen over [minderjarige] toenemen. De GI vindt het in het belang van [minderjarige] dat zij zo snel mogelijk een stabiele, veilige opvoedingsomgeving krijgt en vindt de thuissituatie bij de vader daarvoor de aangewezen plek. Vanuit daar kan ook gezinsdiagnostiek worden opgepakt. De GI zal zich, eerst na twee begeleide contactmomenten, inzetten voor een contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Tijdens die begeleide contactmomenten wordt bekeken of en hoe [minderjarige] door de moeder wordt belast na de machtiging uithuisplaatsing, omdat dit ook voor de moeder een grote verandering met zich meebrengt.
Desgevraagd heeft de GI naar voren gebracht de benoeming van een bijzondere curator, onder aanhouding van (een deel van) het verzoek, op dit moment niet zinvol te vinden. [minderjarige] , maar ook de GI, heeft goed contact met de intern begeleider op school, maar zij blijft echter gesloten als het gaat over de thuissituatie, ook bij mensen die zij vertrouwt.