ECLI:NL:RBZWB:2023:421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
02-020501-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 mei 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beroepschauffeur, reed onder invloed van alcohol en veroorzaakte een ongeval waarbij zijn bijrijder, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat resulteerde in de veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had een alcoholgehalte van 1,62 milligram per milliliter bloed, wat meer dan drie keer de toegestane hoeveelheid is. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, eveneens met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij door het ongeval zelf ook ernstig gewond was geraakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd tijdens de zitting op 12 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-020501-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. S. Arts, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Beugeling-Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: (verwijtbaar) een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dan wel dat hij gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt;
2: heeft gereden onder invloed van alcohol.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van alcohol zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in zijn voertuig heeft gereden onder invloed van 1,62 milligram alcohol per milliliter bloed.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair onder 1 tenlastegelegde feit. Een enkel moment van onoplettendheid is hiervoor immers onvoldoende en de relatie tussen het alcoholgebruik en de onoplettendheid van verdachte in onderhavige zaak is niet vast komen te staan. Naar de mening van de verdediging kunnen het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde en feit 2 wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Subsidiair is de verdediging van mening dat het primair onder 1 tenlastegelegde hooguit kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
FeitenUit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 15 mei 2021 als bestuurder van een personenauto heeft gereden over de Hillsestraat en de kruising met de Meeuwensesteeg. [slachtoffer] zat als bijrijder bij verdachte in de auto. De auto van verdachte is uit de bocht gevlogen. Hierbij heeft de auto eerst een trottoirband geraakt, daarna is de auto rakelings langs een boom gereden om even verderop tegen een andere boom tot stilstand te komen. [slachtoffer] heeft hierdoor een longkneuzing, meerdere ribbreuken, een bekkenbreuk, een hersenbloeding en een scheur in zijn lever opgelopen. Deze verwondingen hebben ertoe geleid dat [slachtoffer] maandenlang heeft moeten revalideren.
Naar aanleiding van deze botsing heeft er een verkeersongevallenanalyse plaatsgevonden. Hieruit bleek dat het door verdachte bestuurde voertuig in ieder geval harder heeft gereden dan ter plaatse verantwoord was. Verdachte heeft ook zelf verklaard dat hij mogelijk iets harder dan toegestaan heeft gereden. Uit de verkeersongevallenanalyse is verder gebleken dat verdachte de snelheid van het voertuig onvoldoende heeft geminderd in de bocht en de richting van het voertuig niet heeft gecorrigeerd om een botsing met de boom te voorkomen.
Bij verdachte is na het ongeval bloed afgenomen. Uit bloedonderzoek is gebleken dat in zijn bloed 1,62 milligram alcohol per milliliter bloed zat.
Feit 1Primair wordt verdachte verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna te noemen: WVW). De rechtbank zal daarom eerst moeten beoordelen of en in welke mate er sprake is van schuld van verdachte aan de aanrijding.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld zoals hiervoor bedoeld. [1]
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, moet de rechtbank op grond van het voornoemde toetsingskader vaststellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Verdachte heeft ter zitting verklaard niet harder te hebben gereden dan de maximale snelheid. Deze verklaring wijkt af van zijn verklaring in het verhoor bij de politie. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring van verdachte bij de politie. Zij stelt vast dat die verklaring het beste aansluit bij de bevindingen in de verkeersongevallenanalyse. Immers als verdachte maximaal de toegestane 60 kilometer per uur zou hebben gereden, dan was het mogelijk geweest om de bocht te volgen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte heeft gereden met een snelheid die hoger was dan ter plaatse verantwoord was. Verdachte heeft bij het naderen van de bocht bovendien de snelheid van de auto onvoldoende geminderd. Dit alles terwijl het donker was en het wegdek nat was.
De rechtbank stelt verder vast dat het voertuig in de bocht de rijrichting van de weg niet heeft gevolgd. Eerst werd er een trottoirband geraakt. Hierna is het op een andere ondergrond gekomen en is het voertuig rakelings langs een boom gescheerd. Tot slot is het voertuig in botsing gekomen met een andere boom. Naar het oordeel van de rechtbank waren er dan ook kort na elkaar meerdere momenten waarop in het algemeen van een gemiddelde automobilist een reactie en correctie van de rijrichting kon en mocht worden verwacht. Verdachte is beroepschauffeur Verdachte heeft dus ruime ervaring in het verkeer en een adequate reactie zou daarom van hem mogen worden verwacht. De rechtbank stelt echter vast dat uit de sporen blijkt dat verdachte geen enkele stuurbeweging heeft gemaakt om terug op de weg te komen dan wel de botsing met de boom te voorkomen. Dit gedrag kan niet worden verklaard door een enkel moment van onoplettendheid doordat verdachte in gesprek was met zijn bijrijder. Een gesprek met een bijrijder kan inderdaad de initiële onoplettendheid veroorzaken, maar verhindert niet om na het eerste signaal dat er iets fout gaat direct in te grijpen.
Uit het bloedonderzoek blijkt dat de in het bloed van verdachte aangetroffen hoeveelheid alcohol meer dan drie keer de toegestane hoeveelheid was. Door de vele mediacampagnes rondom rijden onder invloed is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol het reactievermogen van personen vertraagt en dat personen die onder invloed van alcohol verkeren hun eigen vaardigheden op die momenten overschatten. Dit verklaart mede het uitblijven van een reactie door verdachte. De rechtbank ziet dan ook een direct verband tussen het alcoholgebruik door verdachte en het rijgedrag van verdachte. Het alcoholgebruik heeft dan ook bijgedragen aan het ontstaan van de botsing.
Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet heeft gedragen zoals in het algemeen van een gemiddelde automobilist mag worden verwacht. Hierdoor is het voertuig dat hij bestuurde in botsing gekomen met een boom. De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat de snelheid van het voertuig niet exact vastgesteld kon worden. Hierdoor is zij van oordeel dat aansluiting moet worden gezocht bij de ondergrens van artikel 6 WVW. Zij kwalificeert het rijgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Bij de botsing heeft [slachtoffer] eerdergenoemde verwondingen opgelopen. Gelet op de aard van de verwondingen en de lange genezingsduur, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Door de botsing die hierdoor ontstond heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol. De in zijn bloed aangetroffen hoeveelheid van 1,62 milligram alcohol per milliliter bloed is veel hoger dan de hoeveelheid die is toegestaan. Om die reden acht de rechtbank ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 15 mei 2021 te gemeente Altena, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Hillsestraat (op de kruising met Meeuwensesteeg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend door met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden,
terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, en
met een snelheid die hoger dan ter plaatse verantwoord was en
waarbij hij, verdachte, onvoldoende zijn snelheid heeft geminderd bij het benaderen van een bocht,
waarbij een botsing is ontstaan met een boom,
ten gevolge waarvan aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een longkneuzing en meerdere ribbreuken en een bekkenbreuk en een hersenbloeding en een scheur in de lever werd toegebracht,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 15 mei 2021 gemeente Altena, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,62 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering van de officier van justitie redelijk is, maar verzoekt bij een lichtere bewezenverklaring de taakstraf te beperken tot 180 uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de keuze van verdachte om onder invloed van alcohol te gaan rijden en zijn rijgedrag daarna grote gevolgen hebben gehad. Door de botsing met de boom heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen waar hij gedurende een lange periode nog last van heeft gehad. Er is dan ook sprake van een ernstig feit.
In de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is voor feit 1 in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren genoemd. Voor feit 2 wordt een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden genoemd. De rechtbank constateert dat de officier van justitie in haar vordering behoorlijk is afgeweken van deze oriëntatiepunten.
Hoewel er formeel geen sprake van eendaadse samenloop is, stelt de rechtbank vast dat er overlap is tussen feit 1 en 2. Het rijden onder invloed is immers apart als feit 2 bewezen, maar wordt ook bij feit 1 is meegewogen als strafverzwarende omstandigheid. De rechtbank zal in de strafmaat rekening houden met deze overlap.
Bij de beoordeling van de strafmaat houdt de rechtbank ook rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan onderhavige feiten nooit is veroordeeld. Wel is inmiddels artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde.
De rechtbank constateert dat verdachte werkt als beroepschauffeur. Aan de ene kant betekent dit dat een rijontzegging grote gevolgen voor verdachte zal hebben. Verdachte kan immers gedurende de rijontzegging zijn werk niet uitvoeren. Het is daarom de vraag of hij zijn werk kan behouden. Aan de andere kant mag juist van een beroepschauffeur worden verwacht dat hij oplet, voorzichtig rijdt en vooral niet onder invloed van alcohol in een voertuig gaat rijden.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een oud feit. Hoewel de redelijke termijn niet is overschreden, heeft het wel geruime tijd geduurd voordat de zaak ter zitting behandeld kon worden. In die tijd heeft verdachte al de nodige gevolgen ondervonden van de botsing. Ook verdachte is ernstig gewond geraakt en heeft gedurende langere tijd niet kunnen werken. Hij heeft verklaard dat hij naar aanleiding van het ongeval zijn rijgedrag heeft aangepast. Daarnaast heeft hij tot en met de zitting contact gehouden met [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft schriftelijk kenbaar gemaakt dat hij verdachte niets kwalijk neemt en dat het niet nodig is om een straf op te leggen.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. Echter, gelet op de aard en de ernst van de feiten is zij van oordeel dat de matiging zoals genoemd in de vordering van de officier van justitie te ver gaat. De rechtbank legt aan verdachte op:
* een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
* een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
* een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank begrijpt dat met name de rijontzegging, waardoor verdachte in ieder geval drie maanden niet zal mogen rijden, mogelijk problemen op zal leveren voor verdachte, maar dit neemt niet weg dat deze straf passend is bij de bewezenverklaarde feiten. Zij ziet geen ruimte voor andere of lichtere sancties.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt
toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in
artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet;
Feit 2:overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet
1994 (1,62 milligram)
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 januari 2023.
Mrs. Gillesse en Janssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822