In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin hem een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) was toegekend. De bijstandsverlening was vastgesteld over de periode van 18 mei 2022 tot en met 31 december 2022. Eiser was van mening dat de bijstandsverlening eerder, per 1 april 2022, had moeten ingaan.
Het college had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiser te laat was ingediend, aangezien het op 16 november 2022 was ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van beroep op 7 november 2022 eindigde. Eiser had verklaard dat hij het beroepschrift te laat had ingediend vanwege de afwezigheid van een datering op het bestreden besluit en zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal.
De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende op de hoogte was van de termijn voor het indienen van beroep en dat hij, indien nodig, hulp had moeten inschakelen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.