ECLI:NL:RBZWB:2023:4224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5332
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake bijstandsuitkering op grond van het Bbz

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin hem een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) was toegekend. De bijstandsverlening was vastgesteld over de periode van 18 mei 2022 tot en met 31 december 2022. Eiser was van mening dat de bijstandsverlening eerder, per 1 april 2022, had moeten ingaan.

Het college had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiser te laat was ingediend, aangezien het op 16 november 2022 was ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van beroep op 7 november 2022 eindigde. Eiser had verklaard dat hij het beroepschrift te laat had ingediend vanwege de afwezigheid van een datering op het bestreden besluit en zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal.

De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende op de hoogte was van de termijn voor het indienen van beroep en dat hij, indien nodig, hulp had moeten inschakelen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5332 BBZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2022 (primair besluit) heeft het college aan eiser een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) toegekend.
Met het bestreden besluit van 26 september 2022 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op 30 december 2022 gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Bij het primaire besluit heeft het college aan eiser een uitkering op grond van het Bbz toegekend. De bijstand voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud is toegekend over de periode van 18 mei 2022 tot en met 31 december 2022.
Eiser heeft op 3 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van de uitkering. Eiser wenst per 1 april 2022 bijstand te ontvangen in plaats van per 18 mei 2022.
Met het bestreden besluit van 26 september 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
3. Ter beoordeling ligt voor het beroep van eiser tegen de toekenning van de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en het Bbz per 18 mei 2022.
3.1
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet de rechtbank eerst uit eigen beweging (“ambtshalve”) beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als het niet tijdig is ingediend.
3.2
De rechtbank stelt vast dat er twee afschriften van het bestreden besluit in het dossier zitten; één met de datum van 26 september 2022 en één zonder datering. Uit het mailcontact tussen eiser en het college volgt dat eiser in ieder geval op 28 september 2022 kennis heeft genomen van de inhoud van het bestreden besluit. In het bestreden besluit staat dat eiser binnen 6 weken na de dag van verzending van het besluit beroep kan instellen tegen het besluit als hij het daarmee niet eens is. Ook indien eiser toen niet het gedateerde, maar het ongedateerde besluit zou hebben ontvangen, staat op grond van het e-mailcontact van 28 september 2022 wel vast dat het bestreden besluit kort daarvoor aan eiser verzonden is. Hiermee was voor eiser kenbaar dat de beroepstermijn was aangevangen. Kort daarna en ruim binnen de beroepstermijn heeft het college eiser daar nog expliciet op gewezen. In de brief van 4 oktober 2022 en de e-mail van 11 oktober 2022 van het college staat namelijk duidelijk dat eiser binnen zes weken na de dag van verzending van de beschikking van 26 september 2022 beroep kon instellen bij de rechtbank. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt dan mee dat de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 7 november 2022.
3.3
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op
16 november 2022 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
3.4
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
3.5
Eiser heeft verklaard dat het beroepschrift te laat is ingediend, omdat er geen datering op het bestreden besluit stond en hij vanwege zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal vaak pas laat beseft dat hij actie moet ondernemen. Als gevolg daarvan is eiser niet in staat gebleken om zijn beroepschrift binnen de wettelijke termijn in te dienen.
3.6
Naar het oordeel van de rechtbank levert wat eiser heeft gesteld geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op. Gelet op wat hiervoor onder 3.2 is overwogen, was aan eiser voldoende kenbaar in welke periode hij beroep kon instellen. Indien eiser vanwege zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal daar zelf problemen mee ondervond, had hij daarvoor een derde moeten inschakelen. Blijkens het e-mailadres van eerdere contacten heeft eiser dat eerder ook gedaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op enig moment tijdens de beroepstermijn van zes weken niet in staat was zelf tijdig een (eventueel voorlopig) beroepschrift in te dienen, of om daarvoor een derde in te schakelen.
3.7
Omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, is het beroep niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.1
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 15 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:7 Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, Awb
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 Awb
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.