ECLI:NL:RBZWB:2023:4233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
10443009 AZ VERZ 23-32 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging arbeidsovereenkomst na pensioengerechtigde leeftijd met herstel van verkeerde partij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan over de opzegging van een arbeidsovereenkomst na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De verzoeker, die sinds 1988 werkzaam was bij de belanghebbende, verzocht de kantonrechter om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen en om een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. De werkgever had de arbeidsovereenkomst opgezegd wegens gezondheidsredenen, maar de verzoeker betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging. Hij stelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was omdat de werkgever niet de juiste partij was genoemd in het verzoekschrift.

De kantonrechter oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was jegens de verkeerde partij, maar dat de rectificatie van deze fout mogelijk was. De rechter stelde vast dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was, omdat de werkgever gebruik had gemaakt van de opzeggingsbevoegdheid die voortvloeit uit artikel 7:669 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een billijke vergoeding of transitievergoeding toe te kennen, en veroordeelde de verzoeker in de proceskosten. De zaak van het tegenverzoek werd niet behandeld, omdat de voorwaarde voor behandeling niet was vervuld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10443009 AZ VERZ 23-32
beschikking d.d. 9 juni 2023
inzake
[verzoeker01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het [adres01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R. Bagasrawalla, advocaat te Nieuwegein,
tegen
[verweerster01] B.V.,
kantoorhoudende te ( [postcode02] ) [plaats02] aan het [adres02] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. P.M. Hoogstad, advocaat te Breukelen,
in welke procedure tevens is opgeroepen
[belanghebbende01] B.V.,
kantoorhoudende te ( [postcode02] ) [plaats02] aan het [adres02] ,
belanghebbende,
gemachtigde: mr. P.M. Hoogstad, advocaat te Breukelen.
Partijen zullen hierna [verzoeker01] , [verweerster01] en [belanghebbende01] worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 11 april 2023;
  • het verweerschrift tevens inhoudende een voorwaardelijk tegenverzoek met producties;
  • het aanvullend verzoekschrift met producties;
  • de op 9 mei 2023 ontvangen producties van de zijde van [verzoeker01] ;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 12 mei 2023.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [verzoeker01] is sinds 1988 werkzaam bij [belanghebbende01] , laatstelijk in de functie van Metaalbewerker met een loon van € 2.600,00 bruto per maand (exclusief emolumenten);
- begin 2015 is [belanghebbende01] failliet verklaard. Na de opheffing van het faillissement is [verzoeker01] per 2 maart 2015 weer in dienst getreden. In die arbeidsovereenkomst is onder andere opgenomen:
“(…) 8. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op het moment dat de werknemer pensioen gerechtigde leeftijd heeft bereikt (…)”;
- op 31 juli 2017 heeft een afrekening plaatsgevonden van het dienstverband;
- op 2 augustus 2017 is tussen [verzoeker01] en [verweerster01] een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode vanaf 1 augustus 2017. In deze arbeidsovereenkomst is een opzegtermijn van een maand opgenomen en de bepaling, dat de overeenkomst van rechtswege zal eindigen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, eruit gelaten;
- op [geboortedag01] 2017 bereikte [verzoeker01] de pensioengerechtigde leeftijd. [verzoeker01] is na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd doorgegaan met werken bij [belanghebbende01] ;
- op 15 februari 2023 is er in een gesprek met [verzoeker01] door [belanghebbende01] aangegeven dat de arbeidsovereenkomst zal worden opgezegd wegens gezondheidsredenen per 1 april 2023. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is bij ongedateerde brief bevestigd. De brief is opgesteld op briefpapier van [verweerster01] en in de brief wordt het diensteverband met [belanghebbende01] vermeld;
- [verzoeker01] heeft zich op 16 februari 2023 ziek gemeld;
- bij brief van 1 maart 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker01] geprotesteerd tegen het einde van de arbeidsovereenkomst. De brief is aan [verweerster01] toegezonden;
- de heer [naam01] , directeur van [verweerster01] en [belanghebbende01] , heeft op voornoemde brief bij e-mail van 9 maart 2023 gereageerd met als onderschrift:
“ [naam01] Directeur (…) [verweerster01] B.V. (…)”;
- op 1 mei 2023 hebben een leidinggevende van de productiehal en een productieleider verklaard over het functioneren van [verzoeker01] . Zij geven – kort gezegd – aan dat het niet verantwoord is [verzoeker01] door te laten werken.

3.Het verzoek en het verweer tegen het tegenverzoek

3.1
[verzoeker01] verzoekt, na wijziging van het verzoek, de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigbaar te achten en een transitie- en een billijke vergoeding toe te kennen aan [verzoeker01] , met veroordeling van [belanghebbende01] in de proceskosten.
3.2
Bij verzoekschrift voert [verzoeker01] aan dat er in de laatste tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst ten onrechte 2 augustus 2017 als ingangsdatum is opgenomen, nu partijen bedoeld hebben deze in te laten gaan na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Voorts is deze voor onbepaalde tijd aangegaan, zodat de overeenkomst niet kon eindigen zonder toestemming van het UWV of zonder een beslissing van de kantonrechter.
Op het verweer van [belanghebbende01] met betrekking tot de opzegging voert [verzoeker01] als aanvulling op zijn verzoek aan dat het de bedoeling was van partijen dat [verzoeker01] zou blijven doorwerken na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd. De nieuwe arbeidsovereenkomst was enkel gesloten om financiële/fiscale redenen. Het was niet de bedoeling dat [verzoeker01] daarmee zijn ontslagbescherming prijsgaf. Het had op de weg van [belanghebbende01] gelegen hem daarover in te lichten. [verzoeker01] ging er dan ook vanuit dat de nieuwe overeenkomst pas na pensioengerechtigde leeftijd in zou gaan. Het had bovendien weinig nut om enkel de pensioenbepaling uit de overeenkomst te halen, nu deze ook in de toepasselijke CAO is opgenomen en dan alsnog zou gelden. De overeenkomst zou dan alsnog zijn geëindigd en daarna is doorgewerkt volgens een nieuwe arbeidsovereenkomst. De volledige ontslagbescherming geldt dan ook, zodat de opzegging vernietigbaar is en [belanghebbende01] een transitievergoeding verschuldigd is. Met betrekking tot de hoogte van de billijke vergoeding refereert hij zich aan het oordeel van de kantonrechter.
3.3
Op het niet-ontvankelijkheidsverweer van [verweerster01] voert [verzoeker01] aan dat hij [belanghebbende01] als werkgever ziet. Het verzoek dient zich dan ook tegen haar te richten. Dit is een verschrijving, die gerectificeerd kan worden. Voor zover niet gerectificeerd kan worden, is sprake van vereenzelviging of nauwe verwantschap tussen [verweerster01] en [belanghebbende01] . Beide bedrijven zitten op hetzelfde adres, net als hun moederbedrijf, voeren dezelfde soort werkzaamheden uit en er is ook op het briefpapier van [verweerster01] gecorrespondeerd. Dit maakte het voor [verzoeker01] onduidelijk. Het verzoek is binnen de vervaltermijn ingediend. Als gerectificeerd mag worden, blijft de inleverdatum staan.
3.4
Met betrekking tot het ontbindingsverzoek voert hij aan dat hij zich niet herkent in het beeld dat [verweerster01] en [belanghebbende01] van hem schetsen. Hooguit is er sprake geweest van een aantal incidenten op de werkvloer, maar daar was steeds een logische verklaring voor. Ook is hij daar nimmer op aangesproken of is er een verbetertraject geweest. Hij vraagt dan ook het verzoek af te wijzen.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1
[verweerster01] voert mede namens [belanghebbende01] verweer. Primair voert zij aan dat [verzoeker01] niet ontvankelijk is. Subsidiair vraagt zij om afwijzing van het verzoek van [verzoeker01] en voorwaardelijk, kort gezegd voor zover het verzoek van [verzoeker01] wordt toegewezen, vraagt zij om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast vraagt zij [verzoeker01] te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente daarover. Zij voert het volgende aan.
4.2
[verzoeker01] heeft zijn verzoek gericht tegen de verkeerde partij. [verweerster01] is immers niet de werkgever, maar [belanghebbende01] . Dit betreft geen omissie die op informele wijze kan worden hersteld, nu het op basis van de arbeidsovereenkomst en de loonstrook voldoende duidelijk had moeten zijn voor [verzoeker01] wie zijn werkgever was. Voor zover er wel reden is voor rectificatie, is het verzoekschrift niet tijdig aan [belanghebbende01] gericht, zodat [verzoeker01] ook op die grond niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3
[belanghebbende01] en [verzoeker01] hebben voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd er al over gesproken dat zij de arbeidsovereenkomst wensten voort te zetten na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Dat is de reden dat de arbeidsovereenkomst van 2 augustus 2017 is gesloten. De bepaling, dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen bij pensioengerechtigde leeftijd, moest immers uit de arbeidsovereenkomst worden gehaald. Daarvoor in de plaats is een opzeggingsmogelijkheid met een opzegtermijn van een maand opgenomen. Vervolgens is om administratieve redenen per eind juli 2017 een afrekening opgemaakt. Er veranderde voor de loonadministratie immers dat [verzoeker01] niet meer zou hoeven bijdragen in pensioen en de sociale voorzieningen. Feitelijk is de arbeidsovereenkomst gewoon voortgezet, maar onder gewijzigde voorwaarden, zodat [belanghebbende01] een beroep op artikel 7:669 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bleef toekomen. [belanghebbende01] was dan ook gerechtigd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker01] op te zeggen. Het voorgaande ligt ook in lijn met de toepasselijke CAO. De verzoeken van [verzoeker01] moeten op die grond al worden afgewezen. Met betrekking tot de verzochte billijke vergoeding geldt daarnaast nog dat dit verzoek niet is onderbouwd.
4.4
Onder de voorwaarde dat de hiervoor opgenomen stellingen niet slagen, verzoekt [verweerster01] de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden. Zij stelt dat het niet meer verantwoord is [verzoeker01] te laten werken in zijn functie bij [belanghebbende01] . De machine, waar hij aan werkt, gaat te snel voor hem en het werk is te zwaar geworden. Regelmatig vinden er ongelukjes plaats op het werk en er is sprake van een bijzonder hoog ziekteverzuim. [verweerster01] vreest een ernstig ongeval als [verzoeker01] blijft werken. Daarnaast kan [verzoeker01] de afstanden in de fabriekshal (naar de kantine of de toiletten) niet meer belopen. [verweerster01] vraagt dan ook ontbinding wegens disfunctioneren (d-grond), een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), omstandigheden die zodanig zijn dat van [verweerster01] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (h-grond) of een combinatie daarvan (i-grond). Dat [verzoeker01] thans ziek is gemeld, is niet van belang, nu de ziekmelding pas na de opzegging heeft plaatsgevonden.

5.De beoordeling

In de zaak van het verzoek:
Ontvankelijkheid:
5.1
Het meest verstrekkende verweer van [verweerster01] en [belanghebbende01] is dat [verzoeker01] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De eerste grond is dat [verzoeker01] de verkeerde partij in zijn verzoekschrift heeft genoemd en daarnaast dat, als aan die fout voorbij wordt gegaan, het verzoekschrift niet tijdig aan [belanghebbende01] is gericht.
5.2
Tussen partijen staat vast dat [verweerster01] niet de werkgever is, zodat [verzoeker01] jegens haar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ook staat dientengevolge vast dat het verzoekschrift niet is gericht aan de juiste partij. [verzoeker01] heeft gevraagd die fout te rectificeren. [verweerster01] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5.3
De kantonrechter overweegt dat het in de rechtspraak in toenemende mate mogelijk wordt geacht om vergissingen tijdens de procedure te herstellen. De gedachte achter deze deformalisering is dat fouten en vergissingen in partijaanduiding niet tot fatale gevolgen zouden moeten leiden, indien de vergissing in de partijaanduiding voor de gedaagde partij kenbaar was, de gedaagde partij niet wordt benadeeld of in zijn verdediging wordt geschaad en rectificatie van de vergissing tijdig plaatsvindt (zie onder meer HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2798). Bovendien dient zoveel mogelijk te worden beslist tussen de werkelijk belanghebbende partijen bij de rechtsverhouding in geschil (zie HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:750). Herstel van de fout of de vergissing dient er toe te voorkomen dat een uitspraak wordt gedaan op de naam van een verkeerde rechtspersoon.
5.4
Van belang is dat het in beginsel voldoende duidelijk had moeten zijn voor [verzoeker01] dat hij [belanghebbende01] in de procedure had moeten betrekken. Immers, in zijn arbeidsovereenkomst, op zijn loonstrook en in de opzeggingsbrief is vermeld dat hij bij [belanghebbende01] in dienst was. De opzeggingsbrief en de arbeidsovereenkomst zijn op het briefpapier van [verweerster01] opgemaakt en de directeur van [belanghebbende01] (en [verweerster01] ) heeft op het protest tegen de opzegging gereageerd als directeur van [verweerster01] . Dit heeft kennelijk tot verwarring geleid. Wat daar ook van zij, het staat tussen partijen vast dat [verweerster01] en [belanghebbende01] op hetzelfde adres gevestigd zijn, tot hetzelfde concern behoren en dat de directeur van [verweerster01] , tevens directeur is van [belanghebbende01] . In zoverre is [belanghebbende01] tegelijkertijd met [verweerster01] op de hoogte gesteld van het bestaan van het verzoek. Het was voor haar dus direct kenbaar dat het verzoek tegen de verkeerde rechtspersoon is gericht. Zij is vervolgens als belanghebbende uitgenodigd ter mondelinge behandeling te verschijnen op het moment dat de kantonrechter ermee bekend raakte dat de verkeerde partij in rechte was betrokken en is ter mondelinge behandeling ook verschenen. [belanghebbende01] heeft dan ook voldoende gelegenheid gehad verweer te voeren, zodat zij niet is benadeeld in haar verdedigingsbelang De kantonrechter zal de rectificatie dan ook toestaan.
5.5
Vervolgens staat tussen partijen vast dat het verzoekschrift tijdig is ingediend. Immers, het verzoek is binnen twee maanden na de opzegging ontvangen, zodat het verzoek op grond van artikel 7:686a lid 4 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) tijdig is ontvangen. De rectificatie werkt terug naar die datum, zodat daarmee de tijdige indiening van het verzoekschrift in stand blijft.
5.6
[verzoeker01] is ontvankelijk in zijn verzoek.
De opzegging:
5.7
Tussen partijen staat vast dat zij begin augustus 2017 voor ogen hadden dat [verzoeker01] na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door zou blijven werken bij [belanghebbende01] tot het moment dat het niet meer zou gaan. Ook staat tussen hen vast dat zij op 2 augustus 2017 een nieuwe arbeidsovereenkomst hebben gesloten met dat doel voor ogen.
5.8
[verzoeker01] heeft in het verzoekschrift en ter mondelinge behandeling meerdere standpunten ingenomen met betrekking tot de ingangsdatum, de inhoud van de in 2017 gesloten arbeidsovereenkomst en de bedoeling van partijen daarbij. Al deze standpunten zouden volgens [verzoeker01] tot het resultaat moeten leiden dat hem ontslagbescherming toekomt en [belanghebbende01] (weer) een transitievergoeding verschuldigd zou worden als de arbeidsovereenkomst met [verzoeker01] rechtsgeldig eindigt. [belanghebbende01] betwist het voorgaande en stelt dat sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst.
5.9
De kantonrechter overweegt dat de opzegging van [belanghebbende01] is gegrond op artikel 7:669 lid 4 BW, waarin onder andere is opgenomen dat de werkgever (éénmalig) een opzeggingsbevoegdheid toekomt als de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft behaald. Deze bepaling is er juist ingekomen met het doel meer ruimte te creëren voor werkgevers om gewaardeerde werknemers, die anders met pensioen zouden moeten gaan, toch nog voor een bepaalde periode in dienst te kunnen houden, waarbij ook de mogelijkheid wordt gecreëerd op eenvoudige wijze de arbeidsovereenkomst te kunnen beëindigen. Uit de geldende jurisprudentie volgt vervolgens dat deze opzeggingsbevoegdheid niet vervalt als partijen eerder dan het behalen van de pensioengerechtigde leeftijd een nieuwe arbeidsovereenkomst sluiten, de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op pensioengerechtigde leeftijd of de nieuwe arbeidsovereenkomst pas ingaat na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (zie bijvoorbeeld Rb. Noord-Holland, 26 september 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8738, Rb. Amsterdam, 3 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10063 en Rb. Amsterdam, 15 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2931). De door [verzoeker01] geschetste scenario’s kunnen er dan ook niet toe leiden dat de opzegging vernietigbaar wordt geacht. [belanghebbende01] heeft immers in alle geschetste gevallen de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet opgezegd in 2017. Zij heeft pas van haar opzeggingsbevoegdheid gebruik gemaakt op 15 februari 2023. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is dan ook rechtsgeldig. De arbeidsovereenkomst is geëindigd met ingang van 1 april 2023.
5.1
Het voorgaande leidt ertoe dat er geen aanleiding bestaat een billijke vergoeding toe te kennen. Een transitievergoeding is evenmin toewijsbaar, nu deze op grond van artikel 7:673 lid 7 onder b BW niet verschuldigd is.
5.11
[verzoeker01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [verweerster01] en [belanghebbende01] worden deze, nu zij dezelfde gemachtigde hadden en hetzelfde verweer hebben gevoerd, begroot op een bedrag van € 529,00 aan gemachtigdensalaris. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.
De zaak van het tegenverzoek:
5.12
Hiervoor is geoordeeld dat het verzoek van [verzoeker01] tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd. De voorwaarde waaronder [verweerster01] en [belanghebbende01] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst hebben gedaan is niet vervuld, zodat het verzoek tot ontbinding niet hoeft te worden beoordeeld en er ook niet op hoeft te worden beslist.
5.13
Gelet op de uitkomst van dit onderdeel van de procedure, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In de zaak van het verzoek:
verklaart [verzoeker01] niet-ontvankelijk jegens [verweerster01] ;
wijst de verzoeken van [verzoeker01] (jegens [belanghebbende01] ) af;
veroordeelt [verzoeker01] in de proceskosten van [verweerster01] en [belanghebbende01] , begroot op een bedrag van € 529,00 aan gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak van het tegenverzoek:
constateert dat het tegenverzoek geen behandeling behoeft;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2023.