In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan over de opzegging van een arbeidsovereenkomst na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De verzoeker, die sinds 1988 werkzaam was bij de belanghebbende, verzocht de kantonrechter om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen en om een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. De werkgever had de arbeidsovereenkomst opgezegd wegens gezondheidsredenen, maar de verzoeker betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging. Hij stelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was omdat de werkgever niet de juiste partij was genoemd in het verzoekschrift.
De kantonrechter oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was jegens de verkeerde partij, maar dat de rectificatie van deze fout mogelijk was. De rechter stelde vast dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was, omdat de werkgever gebruik had gemaakt van de opzeggingsbevoegdheid die voortvloeit uit artikel 7:669 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een billijke vergoeding of transitievergoeding toe te kennen, en veroordeelde de verzoeker in de proceskosten. De zaak van het tegenverzoek werd niet behandeld, omdat de voorwaarde voor behandeling niet was vervuld.