ECLI:NL:RBZWB:2023:4240

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
22-021413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van kosten rechtsbijstand in verband met prematuur ingediend klaagschrift voor inbeslaggenomen mobiele telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2023 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een (gewezen) verdachte wiens mobiele telefoon in beslag was genomen. De verdachte had op 5 augustus 2022 een klaagschrift ingediend voor de teruggave van de telefoon, maar dit klaagschrift werd op 21 september 2022 ingetrokken nadat het Openbaar Ministerie had besloten de telefoon terug te geven. De verdachte verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 3.600,68, vermeerderd met kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank overwoog dat het klaagschrift prematuur was ingediend, aangezien er eerst om teruggave van de telefoon had moeten worden verzocht. De rechtbank oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand niet in verhouding stonden tot de waarde van de in beslag genomen telefoon, die beperkt was. De rechtbank wees het verzoek tot vergoeding van kosten af, met de overweging dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat een advocaat niet lichtvaardig hoge kosten moet maken voor zaken met beperkt belang en waarde. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-196887-22
rk-nummer: 22-021413
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 21 september 2022, in de zaak:
[verzoeker01],
geboren op [geboortedatum01] 1997 te [geboorteplaats01] ,
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] , [adres01] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen te (4818 SJ) Breda, Parkstraat 10 (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).
Verzoeker is [verzoeker01] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 3.600,68, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het klaagschrift ex artikel 552a Sv d.d. 5 augustus 2022;
  • de beslissing van de officier van justitie tot teruggave van de inbeslaggenomen telefoon aan klaagster d.d. 21 september 2022;
  • De schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 25 mei 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. J.J.J. van Rijsbergen als gemachtigd advocaat van gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat onder hem een telefoon in beslag is genomen. Nadat teruggave van de telefoon is uitgebleven, is namens verzoeker een klaagschrift ingediend. Op 21 september 2022 is dit klaagschrift ingetrokken, omdat het Openbaar Ministerie die dag het beslag heeft geretourneerd. Verzoeker heeft in verband met de klaagschriftprocedure kosten van rechtsbijstand gemaakt en verzoekt daarvoor een bedrag ter hoogte van
€ 3.600,68, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Het Openbaar Ministerie heeft zich in haar schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding van kosten van rechtsbijstand toewijsbaar is, met uitzondering van de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van een bezoek van de advocaat aan de P.I. Middelburg. De officier van justitie merkt daar in raadkamer over op dat verzoeker werd verdacht van brandstichting. Bij een dergelijk ernstige verdenking worden in zijn algemeenheid vaak spullen inbeslaggenomen die voor het bewijs van belang kunnen zijn, zoals een telefoon omdat de brand daar mee gefilmd kan zijn. Uit de voorhanden zijnde stukken begrijpt de officier van justitie dat de telefoon voor het onderzoek niet meer nodig was, omdat verzoeker een bekennende verklaring had afgelegd. Dat heeft uiteindelijk ook geleid tot een veroordeling in de strafzaak. Door verzoeker wordt thans om een zeer hoge vergoeding van kosten rechtsbijstand verzocht. De officier acht het niet te verkopen dat een gerechtvaardigde inbeslagname van een telefoon de Staat zoveel geld moet kosten. Hij vraagt zich ook af of de geschreven tijd enkel ziet op het klaagschrift of ook op de strafzaak. Hij acht het in ieder geval niet billijk dat een vergoeding wordt toegekend voor het bezoek van de advocaat in de P.I. Middelburg vanuit Breda omdat de advocaat al een klaagschrift had ingediend en hij verzoeker ook telefonisch had kunnen spreken. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
Mr. Van Rijsbergen heeft in raadkamer aangevoerd dat hij onderhavig verzoek met verzoeker heeft besproken en dat deze op de hoogte is van de inhoud daarvan. Ten aanzien van de hoogte van de verzochte vergoeding merkt hij op dat hij als advocaat veel uren maakt om er bovenop te zitten. Als een verdachte in een strafzaak wordt aangehouden, dan worden direct door de advocaat de processtukken opgevraagd en wordt er eventueel een verzoek tot het horen van getuigen of een verzoek tot sepot ingediend. Dat bespaart tijd. Daarom is ook in deze zaak direct na inbeslagname van een voorwerp een klaagschrift ingediend. De advocaat geeft aan dat zaken die zien op beslag doorgaans veel tijd vergen, omdat contact met het Openbaar Ministerie (afdeling Beslag) daarover moeizaam verloopt en de cliënt ook regelmatig met de advocaat belt met de vraag wanneer hij zijn inbeslaggenomen spullen terugkrijgt. Het is ook vaak een zoektocht naar het zaaksnummer behorende bij het beslag, omdat de politie dat telefonisch niet door mag geven en het Openbaar Ministerie vervolgens niet terugbelt. Het telkens nabellen kost tijd. De advocaat geeft aan dat de werkelijk besteedde tijd aan het klaagschrift doorgaans veel hoger is dan de declaratie.
Ten aanzien van de geschreven reistijd naar de P.I. Middelburg en de tijd die ziet op het gesprek met verzoeker aldaar merkt de advocaat op dat deze uren enkel zien op het klaagschrift en niet op de strafzaak. Verzoeker wilde heel graag zijn telefoon terug, omdat daar voor hem belangrijke zaken op staan. De advocaat geeft aan dat het soms lastig is om dit soort zaken telefonisch te bespreken. Een cliënt staat vaak met medegedetineerden om zich heen en kan daardoor wellicht niet vrijuit spreken. Hij geeft aan zich wel te zullen refereren mocht de rechtbank oordelen dat het gesprek telefonisch had kunnen plaatsvinden. Een telefonisch onderhoud zou ongeveer 30 minuten hebben behelst.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Voorschrift indiening door verdachte
Artikel 529 lid 2 Sv schrijft voor dat een verzoek ex 530 Sv moet worden ingediend door de (gewezen) verdachte. Het gebod van persoonlijke indiening/ondertekening is er vanwege het mogelijke persoonlijke financiële belang van de raadsman. Onduidelijk is of het verzoek aan het vereiste van persoonlijke indiending voldoet.
Het onderhavige verzoek (waarvan de laatste pagina als bijlage aan deze beslissing wordt gehecht) vertoont de volgende kenmerken:
- de ondertekende laatste pagina van het verzoekschrift heeft als titel “volmacht”;
- de ondertekende laatste pagina vermeldt niet het bedrag maar spreekt over “enig door uw rechtbank naar aanleiding van het onderhavige verzoekschrift aan hem toe te kennen geldbedrag”, en niet het op de pagina daarvoor genoemde en gevorderde bedrag zelf;
- het verzoek lijkt te eindigen op de pagina voorafgaand aan de ondertekende laatste pagina gelet op het kopje “redenen waarom” gevolgd door het verzochte bedrag;
- de bladspiegel van de ondertekening van de laatste pagina wijkt sterk af van de pagina’s die daaraan voorafgaan;
- alle pagina’s van het verzoek zijn genummerd behalve de ondertekende laatste pagina;
- de alinea’s van het verzoek zijn genummerd, de ondertekende laatste pagina is daarentegen “geletterd”.
De indruk die hierdoor gewekt wordt, is dat de verdachte slechts die ene laatste pagina heeft ondertekend zonder op het moment van ondertekening kennis te hebben van het verzoek zelf. De raadsman heeft desgevraagd op zitting meegedeeld dat de verdachte op de hoogte was van het verzoek maar kon niet bevestigen dat de verdachte het verzoek (dat wil zeggen de pagina’s voorafgaand aan de laatste pagina met de titel “volmacht) op het moment van ondertekening in zijn bezit had.
Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat het verzoek niet is ingediend door verzoeker zelf maar dat hij een volmacht heeft getekend die later door de raadsman achter een niet ondertekend inhoudelijk verzoek is gehecht, zodat het lijkt alsof het verzoek door verdachte is ingediend.
Omdat de raadsman in het verleden steeds op deze wijze verzoeken heeft ingediend en er aan deze wijze van indienen door de rechtbank in het verleden nooit consequenties zijn verbonden die nadelig zijn voor verzoeker zal de rechtbank daar op dit moment ook geen consequenties aan verbinden. In de toekomst zal de rechtbank bovenstaande overweging wel in aanmerking nemen bij het beoordelen van de ontvankelijkheid.
Inhoudelijk
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de (gewezen) verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, de navolgende omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid niet aanwezig zijn.
Relevante omstandigheden
De verdachte is op 4 augustus 2022 aangehouden en op 5 augustus 2022 voor het eerst verhoord op verdenking van brandstichting. Op die datum is ook zijn telefoon, een Galaxy S10+, in beslag genomen. In de kennisgeving van inbeslagneming (hierna: kvi) van 5 augustus 2022 staat als (voortgangs)beslissing:
“Voor onderzoek aan het bureau houden en opnieuw voorleggen hOvJ uiterlijk op 5 september 2022. Advies van hOvJ 1e voorlegging voor hOvJ na (FO-)onderzoek: terug naar de beslagene.”
De verdachte heeft op 5 augustus 2022 desgevraagd de code van zijn telefoon niet willen verstrekken. Op diezelfde dag heeft de raadsmans een klaagschrift ingediend tot teruggave van de telefoon. De (volledige) motivering van dit klaagschrift luidt:
“In de strafzaak met bovengenoemd parketnummer is onder klager in beslag genomen een mobiele telefoon met daarin belangrijke privégegevens van klager.
Klager is eigenaar van het in beslag genomen goed en heeft daarvan geen afstand gedaan. Evenmin heeft hij dat goed door enig strafbaar feit verkregen of onttrokken aan een rechthebbende. Klager wordt bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren daarvan, alsmede door het uitblijven van een last tot teruggave van het goed. Naar het oordeel van klager verzet het belang van strafvordering zich niet tegen de gevraagde teruggave.”
Op 21 september 2022 is door de officier van justitie per e-mail aan de raadsman bericht dat de telefoon wordt teruggegeven en wordt het klaagschrift ingetrokken en het onderhavige verzoek tot toekenning van een vergoeding ingediend. In het verzoek staat:
In de strafzaak met opgemeld zaakskenmerk is verzoeker geconfronteerd met een ten laste van hem gelegd beslag op zijn mobiele smartphone, met daarin tal van belangrijke (zakelijke) gegevens en inlogcodes. Nadat teruggave van het beslag is uitgebleven is namens verzoeker een klaagschrift 552a Sv ingediend.
Belangen en tijdstip van indienen klaagschrift
Verzoeker heeft onnodig kosten gemaakt door het klaagschrift in te dienen op dezelfde dag als het goed (de telefoon) in beslag is genomen. Gelet op de aard van de verdenking en de omstandigheid dat de verdachte zijn toegangscode niet wilde verstrekken was op dat moment, en ook nog geruime tijd daarna, het strafvorderlijk belang evident. De stelling in het verzoekschrift dat het belang van strafvordering zich niet zou verzetten tegen teruggave is ongemotiveerd en overigens onbegrijpelijk.
Daarnaast staat in de kvi zelfs het voornemen tot teruggave van de telefoon als het FO gereed is. Door slechts te spreken van “belangrijke gegevens” die tot teruggave zouden moet leiden en geen enkele omstandigheid wordt gesteld met betrekking tot de specifieke belangen van de verdachte, imponeert de formulering erg standaard. Die specifieke belangen zijn in dit stadium van een ernstige verdenking ook moeilijk voor te stellen, omdat de verdachte in verzekering was gesteld en dan het bezit en het gebruik van een mobiele telefoon niet is toegestaan.
De in het klaagschrift genoemde omstandigheid
“dat teruggave van het beslag is uitgebleven”lijkt ook op een standaardtekst die niet op deze zaak ziet omdat de telefoon nog geen dag in beslag was genomen en nog niet eens om teruggave was gevraagd.
De rechtbank is van oordeel dat voordat de vergoeding voor het indienen van een klaagschrift gerechtvaardigd is, er dan in het algemeen minimaal eerst om teruggave moet zijn gevraagd. Pas als er een weigering volgt, er onaanvaardbaar lang getreuzeld wordt met het geven van antwoord of teruggave van het beslag te lang op zich laat wachten ligt een vergoeding uit de openbare middelen voor het indienen van een klaagschrift in de rede.
In dit verband merkt de rechtbank op dat de regelgeving op grond van Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een soortgelijke voorwaarde kent. Voordat er wordt overgegaan tot het verstrekken van een toevoeging terzake inbeslaggenomen zaken moet daar eerst om gevraagd zijn. In de “Kenniswijzer” (beleidsregels op grond van de Wrb) staat voor zover hier van belang:
“Weigering teruggave inbeslaggenomen zaken / goederen (code Z120)
Je verstrekt een toevoeging als de advocaat een klaagschrift gaat indienen voor de teruggave inbeslaggenomen zaken / goederen en het (financieel) belang tenminste € 500 is. Hierbij ga je uit van de opgave van de advocaat.
Het indienen van een verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen zaken / goederen kan rechtzoekende zelf. Een aanvraag in dit stadium wijs je af met tekstcode 131 (prematuur). (artikel 12 Wrb aantekening 36 HT)”
In dit geval was van een weigering geen sprake maar zelfs van een voornemen tot teruggave. Ook het tijdstip van de toezegging tot teruggave op 21 september 2022, ruim 6 weken na inbeslagname, acht de rechtbank gelet op onder andere de aard van de verdenking en het toen nog steeds voortduren van de voorlopige hechtenis niet onaanvaardbaar lang.
Gelet op bovenstaande dient het verzoek afgewezen te worden.
Ten aanzien van de opgevoerde kosten merkt de rechtbank ten overvloede nog het navolgende op.
Proportionaliteit gemaakte kosten
Voor het vaststellen van de hoogte van het te vergoeden bedrag is de rechtbank niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaraties, ook niet indien deze zijn voorzien van een, al dan niet gedetailleerde, urenspecificatie. Een dergelijke declaratie is wel een vertrekpunt maar de rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn (vgl. ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240).
Het moet in dan wel gaan om een bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt.
De raadsman heeft in deze zaak 9,7 uur besteed tegen een uurtarief van € 285,-- exclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW en vordert inclusief de forfaitaire kosten van dit verzoek
(€ 680,--) een bedrag van € 4.280,--.
Gelet op de hoogte van de gevraagde vergoeding valt allereerst op dat in het onderhavige dossier inhoudelijk nagenoeg niets inhoudelijks terug te vinden is dat specifiek op deze individuele zaak betrekking heeft. Er zijn in dit dossier overigens ook geen feitelijke of juridische aanknopingspunten te vinden of te bedenken die een dergelijke tijdsbesteding zouden kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank ziet ook disproportionaliteit tussen de waarde van het in beslag genomen goed en de ingediende declaratie.
Uit algemeen via het internet toegankelijke gegevens blijkt dat het betreffende model (Samsung Galaxy S10+) sinds februari 2020 niet meer in de handel is. Bij een zoekopdracht “Waarde Samsung Galaxy S10+” zijn er op dit moment geen resultaten die hoger uitkomen dan bedragen van boven de € 50,--. Weliswaar is gesteld dat op de telefoon belangrijke privégegevens stonden, maar die gegevens zijn niet in enig stuk geconcretiseerd. In verband hiermee gaat de rechtbank uit van een telefoon met beperkte waarde en belang.
Op de namens verzoeker overgelegde tijdspecificatie valt op dat er een groot aantal telefoontjes is verricht naar politie en Openbaar Ministerie. Ter zitting kon de advocaat niet overtuigend uitleggen waarvoor die allemaal noodzakelijk waren. Wat verder opvalt is dat de raadsman in deze zaak op 19 augustus 2022 de verdachte vanuit Breda in de P.I. te Middelburg speciaal heeft bezocht in verband met het ingediende klaagschrift. Hiervoor had - gelet op de urenspecificatie - de raadsman de verdachte al diverse malen telefonisch gesproken over deze zaak. Van het bezoek aan de P.I. kon de raadsman niet goed uitleggen waarom dat noodzakelijk was anders dan dat het soms lastig is voor verdachten dit telefonisch te bespreken en dat er in de P.I. soms mensen mee staan te luisteren. Voor dit bezoek is in totaal 3,5 uur aan tijd geschreven. Tegen het door de raadsman gehanteerde tarief betekent dat een post van € 1.279,-- inclusief BTW. Ook valt niet in te zien waarom het bespreken van deze kwestie met verdachte niet op enig moment gecombineerd had kunnen worden met een bespreking over de hoofdzaak waarin de raadsman verdachte bijstond op grond van een toevoeging.
De rechtbank is van oordeel dat een advocaat, zeker als het gaat om teruggave van goederen met beperkt belang en waarde, niet lichtvaardig hoge kosten moet maken.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat de gevorderde kosten disproportioneel zijn en een zelfstandige grond voor afwijzing vormen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 8 juni 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).